Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 juni 2024 in de zaak tussen
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank2.Het college heeft eiser en zijn vrouw in het besluit van 19 juni 2020 ten behoeve van hun zoon [naam] voor de periode van 31 augustus 2020 tot en met 29 augustus 2021 een persoonsgebonden budget (pgb) toegekend voor individuele begeleiding op grond van de Jeugdwet (Jw) tegen het informele tarief van € 20,- per uur. In het besluit van 15 maart 2021 heeft het college dit besluit ingetrokken en aan eiser en zijn vrouw ten behoeve van [naam] een pgb voor individuele begeleiding toegekend tegen het formele tarief van € 54,- per uur.
Door het besluit van 15 maart 2021 heeft eiser over de periode van 31 augustus 2020 tot en met 29 augustus 2021 een pgb met een hoger uurtarief toegekend gekregen dan hij oorspronkelijk over die periode had. Het college heeft in zijn verweerschrift van 3 november 2023 uitgelegd dat de administratieve verwerking van het nieuwe formele tarief in het computersysteem aanvankelijk heeft geleid tot een tijdelijke fictieve verlaging van eisers budget met een bedrag van € 8.906,-. Het oude informele tarief moest eerst worden verwijderd uit het systeem. Daarna is het nieuwe formele tarief in het computersysteem ingevoerd, waardoor een nabetaling is ontstaan van € 25.758,-. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van deze uitleg. Bovendien is, zoals hiervoor overwogen, de tijdelijke fictieve verlaging van het budget ontstaan als gevolg van het besluit van 15 maart 2021. Dat besluit is door het college aan de rechtbank gestuurd in de zaak met registratienummer SGR 21/930 en is door de rechtbank aangemerkt als wijzigingsbesluit als bedoeld in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb. De door eiser ingediende aanvullende gronden tegen dit besluit worden beoordeeld in de uitspraak van heden met registratienummer SGR 21/930.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.