ECLI:NL:RBDHA:2024:9953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
27 juni 2024
Zaaknummer
NL24.24053
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en de informatieplicht conform het Vreemdelingenbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit hebbende, had beroep ingesteld tegen het besluit van 5 juni 2024, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 19 juni 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat eiser ten onrechte aanvoerde dat hij op onjuiste gronden was opgehouden. Eiser was overgenomen uit een strafrechtelijk traject, en de rechtbank oordeelde dat de identiteit van eiser niet als vaststaand kon worden aangenomen, aangezien hij geen officiële identiteitsdocumenten had overgelegd. De rechtbank volgde de argumentatie van verweerder dat de maatregel van bewaring op de juiste grondslag was gebaseerd.

Daarnaast werd er een belangrijke overweging gemaakt over de informatieplicht van verweerder conform artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet had voldaan aan de informatieplicht, maar oordeelde dat dit gebrek niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel, omdat de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitviel. Eiser was voldoende geïnformeerd over de redenen van zijn bewaring, ook al was dit niet schriftelijk in een taal die hij verstond gedaan.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat de gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen feitelijk juist waren. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24053

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2001 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
Ophouding
2. Eiser voert aan dat hij ten onrechte op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw is opgehouden. In dat verband verwijst hij naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 februari 2024. [1] Eiser is namelijk uit het strafrecht overgenomen, waarbij eisers personalia door de korpschef van de politie zijn gecontroleerd in diverse systemen/registers. Uit die controle volgt onder meer dat bekend was dat eiser eerder asiel heeft aangevraagd, een afwijzend asielbesluit heeft ontvangen en tegen hem een terugkeerbesluit is uitgevaardigd. Eisers identiteit was daarom al bekend bij verweerder voordat hij werd opgehouden.
3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij is opgehouden op een onjuiste grondslag. Eiser is overgenomen en opgehouden aansluitend op een strafrechtelijke heenzending. Uit de uitspraak van de Afdeling [2] van 25 januari 2021 [3] volgt dat gegevens over de identiteit van de vreemdeling die in het kader van de strafrechtelijke aanhouding zijn verkregen niet in het (vreemdelingrechtelijk) vervolg als vaststaand hoeven te worden aanvaard. Vastgesteld wordt dat eiser in het strafrechtelijke traject geen officiële identiteitsdocumenten heeft overgelegd. Dat eiser eerder asiel heeft aangevraagd, tegen hem een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en dit bekend was bij verweerder voordat eiser werd opgehouden, maakt niet dat zijn identiteit als vaststaand moest worden aangemerkt. Eiser heeft immers niet gesteld en onderbouwd dat hij tijdens zijn asielprocedure identificerende documenten heeft overgelegd. Ook geeft het dossier geen aanknopingspunten voor een dergelijke conclusie. Verder volgt uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek dat verweerder de bagage van eiser heeft doorzocht en eiser heeft gefouilleerd. Ook zijn vingerafdrukken van eiser afgenomen en daarmee verschillende digitale systemen geraadpleegd. Dit zijn onderzoekshandelingen die passen bij een ophouding op grond van artikel 50, tweede lid, van de Vw. Eisers verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 5 februari 2024 treft geen doel, nu in die zaak verweerder al voor de ophouding een claimverzoek had verzonden naar een andere lidstaat en het om die reden niet meer nodig was om nader onderzoek te doen naar de identiteit van de vreemdeling. Dit is in eisers zaak niet aan de orde. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de juiste grondslag voor de ophouding is gebruikt. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Uitreiking conform artikel 5.3 van het Vb [4]
4. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring niet conform artikel 5.3 van het Vb is uitgereikt.
5. De Afdeling heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [5] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan.
6. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Het gebrek leidt daarom niet tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Grondslag en gronden
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
8. Als zware gronden [6] staat in de maatregel vermeld dat eiser:
  • 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
  • 3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij/zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
  • 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn/haar identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden [7] vermeld dat eiser:
  • 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
  • 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank stelt vast dat de zware gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een risico op onttrekking aan het toezicht. De zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.
Ambtshalve toets
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 21 juni 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
7.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.