ECLI:NL:RBDHA:2024:9900

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
26 juni 2024
Zaaknummer
NL24.19071
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inreisverbod en registratie in het Schengeninformatiesysteem (SIS) met betrekking tot asielaanvraag van Algerijnse eiser

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, waarbij hij een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd heeft gekregen. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, heeft op 9 april 2024 een nieuwe asielaanvraag ingediend, nadat zijn eerdere aanvraag in 2022 was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. Eiser stelt dat hij in gevaar is vanwege zijn seksuele geaardheid en dat zijn inreisverbod onterecht is opgelegd, omdat hij niet op de hoogte was van het eerdere inreisverbod dat in 2022 was opgelegd.

De rechtbank oordeelt dat het inreisverbod van 30 september 2022 op de juiste wijze is bekendgemaakt en dat het nog steeds van kracht is. Eiser heeft niet voldaan aan het terugkeerbesluit, waardoor de duur van het inreisverbod nog niet is aangevangen. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat hij geen beroep heeft ingesteld tegen een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door rechter C.W. Griffioen en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19071

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.K.E. van den Heuvel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag, in het bijzonder het daarbij volgens eiser aan hem opgelegde inreisverbod voor de duur van twee jaar. Eiser heeft op 9 april 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 25 april 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 11 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J.M. van der Boom als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2001. Eiser heeft op 20 mei 2022 een asielaanvraag ingediend en is op 10 augustus 2022 met onbekende bestemming vertrokken. Bij beschikking van 30 september 2022 is zijn asielaanvraag buiten behandeling gesteld en heeft verweerder hem tevens een terugkeerbesluit en inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. In februari 2024 is eiser Nederland weer ingereisd. Op 9 april 2024 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Over deze asielaanvraag gaat dit beroep.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Hij besefte rond zijn 12e of 13e levensjaar dat hij gevoelens voor jongens had. Toen eiser ongeveer 13,5 jaar oud was, kreeg hij problemen met een jongen genaamd [naam] , die hem heeft verkracht. Eiser heeft hier aangifte van gedaan. Eisers vader en neven willen hem nu doden uit eerwraak.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: 1. Identiteit, nationaliteit en herkomst; 2. Seksuele geaardheid; 3. Problemen met [naam] en 4. Problemen met familie wegens seksuele geaardheid.
4.1.
Verweerder heeft element 1, element 3 en element 4 geloofwaardig geacht en element 2 niet geloofwaardig geacht. Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiser geen vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en bij terugkeer naar Algerije geen reëel risico op ernstige schade loopt. Verweerder heeft daarom de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
Wat vindt eiser?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder weliswaar ten onrechte zijn seksuele geaardheid ongeloofwaardig heeft bevonden, maar dat het onderhavige beroep zich uitsluitend richt tegen het volgens eiser aan hem opgelegde inreisverbod van twee jaar en de registratie in het Schengeninformatiesysteem (SIS). Volgens eiser is het bestreden besluit in strijd met artikel 8 van het EVRM. [1] Eiser heeft namelijk twee zussen, een moeder en een verloofde in Frankrijk wonen en hij kan zich niet bij hen voegen zolang hij nog in het SIS staat geregistreerd. Daarnaast is het inreisverbod in strijd met werkinstructie 2020/16 en in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Ter zitting heeft eiser nog aangevoerd dat het inreisverbod dat hem op 30 september 2022 is opgelegd niet aan hem is bekendgemaakt en daarom niet in werking is getreden. Eiser had destijds geen gemachtigde aan wie het inreisverbod opgestuurd kon worden en evenmin is het inreisverbod in de Staatscourant gepubliceerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Omvang van het geding
6. De rechtbank stelt vast dat eiser uitdrukkelijk heeft aangegeven dat het beroep zich uitsluitend richt tegen het inreisverbod en de registratie in het SIS. De rechtbank zal zich daarom ook tot deze besluitonderdelen beperken.
Inreisverbod
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser bij besluit van 30 september 2022 een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Anders dan eiser ter zitting heeft aangevoerd, heeft verweerder het inreisverbod wel gepubliceerd in de Staatscourant, te weten in nummer 26693 van jaargang 2022, gepubliceerd op 5 oktober 2022 en nogmaals in nummer 27089 van jaargang 2022, gepubliceerd op 10 oktober 2022. Het inreisverbod van 30 september 2022 is daarom op de juiste wijze bekendgemaakt en wel degelijk in werking getreden en het staat inmiddels ook in rechte vast.
8. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat verweerder eiser bij besluit van 25 april 2024 opnieuw een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft opgelegd. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat uit het voornemen blijkt dat er al een inreisverbod was opgelegd en dat verweerder niet voornemens was een nieuw inreisverbod op te leggen. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. De inhoud van het voornemen maakt weliswaar deel uit van het bestreden besluit, maar in het bestreden besluit op bladzijde één, staat onder het kopje ‘Het besluit’ dat eiser een inreisverbod van twee jaar wordt opgelegd. Weliswaar staat er op bladzijde vier onder het kopje ‘Gevolgen van dit besluit’ dat het op 30 september 2022 opgelegde terugkeerbesluit nog geldig is en ‘ook het inreisverbod is nog geldig’, maar op dezelfde bladzijde staat ook in vetgedrukte letters ‘U krijgt een inreisverbod van 2 jaar’.
8.1.
Verder stelt de rechtbank vast dat eiser tijdens het nader gehoor van 18 april 2024 heeft verklaard dat hij na zijn asielaanvraag achtereenvolgens in België, Ter Apel en Frankrijk heeft verbleven. [2] Niet is gebleken dat eiser gehoor heeft gegeven aan het eerder opgelegde terugkeerbesluit, waardoor de duur van het uitgevaardigde inreisverbod nog niet is aangevangen. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [3] is bij oplegging van een nieuw inreisverbod in zo’n geval geen sprake van een besluit in de zin van de Awb. [4] Het inreisverbod dat bij besluit van 25 april 2024 is opgelegd, roept namelijk geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven.
SIS-registratie
9. Bij besluit van 30 september 2022 heeft verweerder een terugkeerbesluit en een inreisverbod aan eiser opgelegd. Artikel 3, eerste lid van de Verordening 2018/1860 [5] legt een verplichting op lidstaten om vreemdelingen jegens wie een terugkeerbesluit is uitgevaardigd te registreren in het SIS. Gezien het dwingendrechtelijke karakter van deze rechtsregel heeft verweerder geen andere mogelijkheid gehad dan eiser in het SIS te registreren en geregistreerd te houden. Daarbij staat het besluit van 30 september 2022 in rechte vast en maakt het geen onderdeel uit van dit geschil. De rechtbank ziet daarom geen mogelijkheid om de rechtmatigheid van de SIS-registratie in deze procedure te beoordelen. Als eiser wil dat verweerder het terugkeerbesluit en inreisverbod – en de daarmee gepaard gaande SIS-registratie – opheft, moet eiser een daartoe strekkende aanvraag indienen. In een dergelijke procedure kan dan ook eisers beroep op evenredigheid, artikel 8 van het EVRM en de gestelde strijd met werkinstructie 2020/16 aan de orde komen.
10. Gelet op het voorgaande heeft eiser geen beroep ingesteld tegen een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is niet-ontvankelijk.
12. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Nader gehoor, bladzijde 7.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Algemene wet bestuursrecht, zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3587 en 4 februari 2019 ECLI:NL:RVS:2019:301, met name rechtsoverweging 4.5.
5.Verordening (EU) 2018/1860 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018