ECLI:NL:RBDHA:2024:9864

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
NL24.23276
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

Op 19 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een Syrische eiser, die in beroep was gegaan tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel van bewaring was opgelegd op 28 mei 2024, maar werd op 4 juni 2024 opgeheven. Eiser had zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep en diende op 7 juni 2024 de gronden van het beroep in. De staatssecretaris diende op 10 juni 2024 een verweerschrift in, waarna de rechtbank het onderzoek op 18 juni 2024 sloot.

De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding, nu de maatregel van bewaring was opgeheven. Eiser stelde dat er een gebrek in het voortraject was, omdat de functienaam van de BOA's die de staandehouding hadden verricht niet werd genoemd in de relevante regelgeving. De rechtbank oordeelde echter dat de staandehouding correct was uitgevoerd door een bevoegde ambtenaar en dat het gebrek dat eiser aanhaalde niet van toepassing was.

De rechtbank concludeerde dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de maatregel onrechtmatig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.23276

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Jhingoer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 4 juni 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 7 juni 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 10 juni 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 18 juni 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1996.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Voortraject
3. Eiser voert aan dat er sprake is van een gebrek in het voortraject, nu de genoemde functienaam van de BOA’s die de staandehouding hebben verricht, niet wordt genoemd in artikel 2 van het BboDVO. [2] Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling [3] van 25 april 2022. [4]
4. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Uit het proces-verbaal van de staandehouding van 28 mei 2024 blijkt dat de staandehouding is verricht door Michael Okken, ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, beveiliger transport van de Dienst Vervoer en Ondersteuning. Uit artikel 2 aanhef en onder c, van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Vervoer & Ondersteuning 2024, geldig vanaf 12 februari 2024, volgt dat een beveiliger transport een buitengewoon opsporingsambtenaar is. Gelet hierop is eiser door een daartoe bevoegd ambtenaar staandegehouden. Het gebrek dat in de door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling is vastgesteld, namelijk het vermelden van een inmiddels afgeschafte functiebenaming, doet zich hier niet voor. De beroepsgrond slaagt niet.
Maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [5] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [6] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een significant risico op onttrekking aan het toezicht. De zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.
Ambtshalve toets [7]
7. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 19 juni 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Vervoer & Ondersteuning 2022.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.