ECLI:NL:RBDHA:2024:9862

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
NL23.17458
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing mvv-aanvraag op basis van familie- of gezinsleven in het kader van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 24 juni 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. De aanvraag was ingediend voor verblijf als familie- of gezinslid bij hun meerderjarige zoon, de referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 10 mei 2022 afgewezen, met de motivering dat er geen sprake was van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit op 21 mei 2023 na bezwaar van eisers.

De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 behandeld, waarbij zowel de referent als de gemachtigden van eisers en de staatssecretaris aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Eisers betogen dat de staatssecretaris ten onrechte geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hen en de referent heeft aangenomen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de aanvraag alle relevante omstandigheden in acht heeft genomen, waaronder de financiële en emotionele afhankelijkheid.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en dat de belangenafweging in het nadeel van eisers niet onterecht is geweest. De uitspraak bevestigt de afwijzing van de mvv-aanvraag, waardoor eisers geen proceskostenvergoeding ontvangen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen vier weken hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17458

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer 1], eiser

[eiseres], v-nummer: [nummer 2], eiseres
samen: eisers
(gemachtigde: mr. S.T.C. Rebergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.P. Guérain).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij hun meerderjarige zoon [naam] (referent).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 10 mei 2022 afgewezen, omdat tussen eisers en referent geen sprake zou zijn van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Met het bestreden besluit van 21 mei 2023 op het bezwaar van eisers is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 3 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de mvv-aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en referent?
4. Eisers betogen dat de staatssecretaris ten onrechte geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hen en referent heeft aangenomen. Eiser wijst er in de eerste plaats op dat de staatssecretaris bij deze beoordeling een verkeerd toetsingskader lijkt te hebben gehanteerd: de staatssecretaris stelt dat sprake moet zijn van “banden van een andere aard dan emotioneel”, terwijl die emotionele banden volgens eisers juist, net als andere bijkomende elementen, één van de onderdelen is van de beoordeling of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. [1] Verder stellen eisers tot het vertrek van referent in 2014 altijd met hem te hebben samengewoond en dat referent hen sinds die tijd financieel heeft ondersteund. In dit verband is van belang dat eiser vanwege rugklachten niet meer kan werken en onder medische behandeling staat. Hij kan daardoor niet meer in het levensonderhoud van hem en eiseres voorzien, waardoor zij financieel afhankelijk zijn van referent. De staatssecretaris werpt in dit verband ten onrechte tegen dat zij deze financiële steun niet kunnen aantonen, omdat financiële overboekingen naar Syrië niet mogelijk zijn. Eisers wijzen er verder op dat eiseres lijdt aan psychische klachten die verband houden met het vertrek van referent en dat zij twee suïcidepogingen heeft ondernomen. [2] De specialistische geestelijke gezondheidszorg die zij hiervoor nodig heeft, is in Syrië niet beschikbaar, ook niet via de United Nations Relief and Works Agency (UNRWA). [3] Referent is als enige verantwoordelijk voor de zorg van eisers. Er bestaat in Syrië geen reële mogelijkheid dat anderen (zoals familieleden of derden) zonder tussenkomst van referent de benodigde zorg zouden kunnen geven. [4] Eisers hebben namelijk geen familieleden of een ander sociaal netwerk in Syrië en hebben slechts beperkte toegang tot medische zorg, die bovendien niet toereikend is. Dat buren en kennissen soms helpen, is geen reëel alternatief voor de zorg die referent altijd heeft geboden. Dat wordt ook onderstreept door de overgelegde verklaring van de UNRWA. Bovendien stellen eisers dat de exclusiviteit van de afhankelijkheid niet bepalend mag zijn voor de vraag of een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat [5] . Tot slot wijzen eisers erop dat aan de meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bijdraagt dat ook referent medische klachten ervaart, omdat hij zich verantwoordelijk voelt voor eisers. [6]
4.1.
Het betoog van eisers slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat tussen eisers en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie in de zin van artikel 8 van het EVRM.
4.1.1.
Voor het aannemen van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM tussen meerderjarige kinderen en hun ouders moet sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Dit betekent dat sprake moet zijn van bijkomende elementen van afhankelijkheid die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. De staatssecretaris moet bij de beoordeling hiervan alle individuele omstandigheden van het geval betrekken. Elementen zoals samenwoning, de mate van financiële en emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van betrokkene en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling hiervan relevant zijn. [7]
4.1.2.
In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris overwogen dat tussen eisers en referent (onder meer) niet is gebleken van een afhankelijkheid op emotioneel, financieel en medisch gebied en hierbij meegewogen dat niet is gebleken dat eisers op deze punten exclusief van referent afhankelijk zijn. Deze beoordeling is in lijn met het hiervoor geschetste toetsingskader. De rechtbank volgt eisers daarom niet in hun stellingen dat de staatssecretaris een verkeerd toetsingskader zou hebben gehanteerd of dat de staatssecretaris de aanvraag van eisers uitsluitend zou hebben afgewezen op de grond dat tussen eisers en referent niet is gebleken van exclusieve afhankelijkheid gelet op de medische situatie van eisers.
4.1.3.
Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris, op basis van alle feiten en omstandigheden, terecht heeft geconcludeerd dat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eisers en referent. De staatssecretaris heeft ten eerste aan het feit dat eisers met elkaar hebben samengewoond geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Hoewel het vertrek van referent verband houdt met de algemene situatie in Syrië, hebben eisers zich sindsdien enige jaren weten staande te houden. Dat mag de staatssecretaris in het nadeel van eisers wegen, te meer nu referent pas in 2022 een mvv-aanvraag voor hen heeft ingediend. Verder werpt de staatssecretaris terecht tegen dat niet is gebleken van een emotionele afhankelijkheid die verder gaat dan het gebruikelijke tussen een zoon en zijn ouders. Hoewel het begrijpelijk is dat referent en eisers gelet op hun verleden een sterke emotionele band met elkaar hebben, hebben eisers niet geconcretiseerd waaruit de door hen gestelde meer dan gebruikelijke emotionele band bestaat. Het enkele feit dat eisers en referent veel hebben meegemaakt, is daartoe onvoldoende. Dat is namelijk een omstandigheid waar veel vreemdelingen en families mee te maken hebben. Eisers hebben niet geconcretiseerd hoe dat verleden in hun geval moet zorgen voor een emotionele band die verder gaat dan het gebruikelijke. Ook heeft de staatssecretaris in dit verband terecht tegengeworpen dat niet valt in te zien waarom de zussen van referent eisers geen emotionele steun kunnen bieden. Referent heeft immers verklaard dat deze steun eruit bestaat dat hij hen belt en vraagt hoe het met hen gaat. Verder stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eisers met de door hen overgelegde bankafschriften niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij financieel afhankelijk zijn van referent, omdat hieruit niet blijkt dat referent eisers structureel en regelmatig financieel ondersteunt. Het is daarnaast niet gebleken dat en waarom eisers geen financiële ondersteuning kunnen krijgen van andere familieleden en waarom referent de financiële ondersteuning niet meer op afstand kan voortzetten op de manier waarop hij dat tot nu toe heeft gedaan. Dat het lastig is om langs officiële kanalen geld aan Syrië over te maken maakt het onderbouwen van de gestelde financiële afhankelijkheid weliswaar moeilijker, maar dat betekent niet dat de staatssecretaris dit niet mag meewegen. Voor wat betreft de gestelde medische afhankelijkheid werpt de staatssecretaris terecht tegen dat eisers met de door hen overgelegde medische verklaringen bij het rapport van de UNWRA niet hebben onderbouwd welke medische zorg zij specifiek nodig hebben en dat zij voor deze (eventuele) zorg exclusief gebonden zijn aan referent. Het door eisers overgelegde rapport van de UNRWA maakt dat oordeel niet anders. Uit dat rapport volgt namelijk alleen dat de UNRWA de eventueel benodigde zorg niet kan bieden, maar niet dat andere personen dat ook niet kunnen en dat referent de persoon is die deze zorg wel kan geven. In dat verband is bovendien van belang dat referent heeft verklaard dat er veel goede buren en vrienden aanwezig zijn in de wijk waar eisers wonen, [8] waardoor eisers niet van hulp verstoken zullen blijven en dat niet is gebleken dat deze buren en vrienden eisers niet zouden kunnen of willen helpen. Het is ook niet gebleken dat de zussen van referent geen ondersteuning kunnen bieden aan eisers. De rechtbank volgt eisers dan ook niet in hun stelling dat de (sporadische) hulp van buren en vrienden geen reëel alternatief is voor de eventueel door referent geboden zorg en ondersteuning. Dat referent zich bijzonder verantwoordelijk voelt voor de situatie van eisers en hierdoor medische klachten ervaart, maakt evenmin dat sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen hem en eisers. Referent heeft namelijk niet met medische stukken onderbouwd dat zijn medische klachten voortkomen uit het gemis van eisers en dat de nabijheid van eisers een belangrijk onderdeel van de behandeling is. Bovendien kan referent een behandeling krijgen in Nederland voor zijn medische klachten en is hij inmiddels met die behandeling gestart. Dat de band tussen eisers en referent sterk is en dat referent zich zorgen maakt om zijn ouders is invoelbaar. De toetsingsmaatstaf is echter of er bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn, een band moet het gebruikelijke tussen een kind en ouders overstijgen. Daarvan is niet gebleken.
Had de staatssecretaris de belangenafweging in het nadeel van eisers kunnen laten vallen?
5. Het betoog van eisers dat de staatssecretaris de belangenafweging ten onrechte in hun nadeel hebben laten uitvallen, [9] slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich, zoals hiervoor is overwogen, terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. In dat geval is een belangenafweging niet vereist. [10] De door eisers aangehaalde uitspraken zijn van vóór deze rechtspraak en leiden daarom niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen en de afwijzing van de aanvraag in stand blijft. Eisers krijgen daarom geen vergoeding in hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Eisers verwijzen ter onderbouwing op EHRM 17 februari 2009, met zaaknummer 27319/07, JV 2009/141 (
2.Eisers verwijzen ter onderbouwing op een verklaring van de psychiater van 27 oktober 2021.
3.Eisers verwijzen ter onderbouwing op een verslag van het UNRWA.
4.Eisers verwijzen ter onderbouwing op ABRvS 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:345.
5.Eisers verwijzen ter onderbouwing op ABRvS 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003 en Rb. Den Haag (zp Amsterdam) 16 mei 2018, zaaknummer AWB 17/16631 (niet gepubliceerd).
6.Eisers verwijzen ter onderbouwing op een medisch rapport van 27 februari 2023.
7.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188.
8.Zie het verslag van de hoorzitting in bezwaar van 20 maart 2023, p. 4.
9.Eisers verwijzen ter onderbouwing op EHRM 31 januari 2006, ECLI:NL:XX:2006:BL9912 en ABRvS 30 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL9912.
10.ABRvS 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1187.