ECLI:NL:RBDHA:2024:9808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
NL24.19092
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvragen en de toepassing van de Dublinverordening in het geval van een gezin met Moldavische nationaliteit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 12 juni 2024, wordt het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eisers, een gezin met Moldavische nationaliteit, hebben hun aanvragen ingediend, maar de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, die bepaalt dat België verantwoordelijk is voor de asielaanvragen. De rechtbank heeft op 28 mei 2024 de zaak behandeld, waarbij de eisers en hun gemachtigde zich afmeldden.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat België zijn internationale verplichtingen ten aanzien van opvang van asielzoekers nakomt. De rechtbank verwijst naar het AIDA-rapport en eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat kwetsbare asielzoekers, zoals gezinnen met minderjarige kinderen, voorrang krijgen bij het verkrijgen van opvang in België. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat de asielaanvragen van eisers als opvolgende aanvragen worden beschouwd en dat zij geen recht hebben op opvang totdat hun aanvragen ontvankelijk zijn verklaard.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanvragen van eisers terecht buiten behandeling zijn gesteld en dat zij mogen worden overgedragen aan België. De rechtbank wijst ook de vergoeding van proceskosten af.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.19092
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[verzoeker 1] , [verzoekster] en [verzoeker 2], V-nummers: [V-nummer 1] , [V-nummer 2] en [V-nummer 3] , eisers
(gemachtigde: mr. E.D. van Elst), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Aboulouafa).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het niet in behandeling nemen van de aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eisers stellen dat zij de Moldavische nationaliteit hebben en zijn geboren op respectievelijk [1999] , [2002] en [2024] . De staatssecretaris heeft de aanvragen met het bestreden besluit van 1 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk is voor de aanvragen.
1.2.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eisers en hun gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvragen van eisers. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eisers ongelijk krijgen en het niet in behandeling nemen van hun aanvragen in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een
andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.¹ In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening.
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel / de opvang
5. Eisers voeren aan dat het niet vast staat dat zij opvang zullen krijgen in België. Eisers wijzen daartoe op het AIDA-rapport update 2022, p. 65, 107 en 108, waaruit volgens hen blijkt dat een deel van de aanvragen van Dublinterugkeerders wordt beschouwd als een opvolgende aanvraag, waardoor opvang kan worden geweigerd, zelfs in het geval van een gezin met minderjarige kinderen. Eisers stellen dat, gelet op de status van hun asielprocedure toen zij België verlieten, hun aanvragen mogelijk ook als opvolgende aanvragen zullen worden beschouwd en zij geen opvang zullen krijgen. Er mag daarom in het algemeen of in hun specifieke geval niet worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van België.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Het is juist dat in het AIDA-rapport staat dat wanneer sprake is van een opvolgende aanvraag er geen recht op opvang bestaat totdat de aanvraag ontvankelijk is verklaard. De staatssecretaris heeft echter afdoende toegelicht dat wanneer de aanvraag van eisers als een opvolgende aanvraag zal worden aangemerkt, België voldoet aan zijn internationale verplichtingen. De staatssecretaris heeft daartoe gewezen op het AIDA-rapport, pagina 26, waaruit blijkt dat kwetsbare asielzoekers voorrang krijgen bij het verkrijgen van opvang. De staatssecretaris heeft verder gewezen op de brief van de Belgische autoriteiten van 9 maart 2023 en uitspraak de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 13 maart 2024².
In de uitspraak van 13 maart 2024 heeft de Afdeling zich uitgesproken over de opvangsituatie in België voor Dublinclaimanten, en geoordeeld dat nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. De Afdeling heeft daartoe onder meer verwezen naar de door de staatssecretaris genoemde brief van 9 maart 2023 van de Belgische autoriteiten, waaruit volgt dat wegens het gebrek aan reguliere opvangplaatsen bij de toewijzing voorrang wordt gegeven aan families, kinderen, vrouwen en andere kwetsbare personen. Na registratie van hun asielverzoek krijgen deze mensen onmiddellijk een opvangplaats. De staatssecretaris heeft ter zitting de betreffende passages ook geciteerd.
Eisers vallen onder deze groep van kwetsbare personen, omdat zij een gezin met een minderjarig kind vormen. In de door eisers overgelegde informatie vindt de rechtbank geen gegevens waaruit blijkt dat de opvangsituatie ten aanzien van gezinnen is veranderd of anderszins niet meer actueel is. De staatssecretaris mocht er dan ook op vertrouwen dat België de (internationale) verplichtingen op het gebied van opvang ten aanzien van eisers nakomt.
7. Het feit dat eisers erop hebben gewezen dat hun asielaanvragen in België als opvolgende aanvragen zullen worden beschouwd en hun verwijzing naar het AIDA-rapport update 2022, maakt dit niet anders. Het is niet in strijd met de Opvangrichtlijn om de materiele opvangvoorzieningen te beperken bij een opvolgende aanvraag. Zie artikel 20, eerste lid, aanhef en onder c, van de Opvangrichtlijn. De Afdeling heeft in een andere uitspraak van 13 maart 2023³ dan ook geoordeeld dat het in lijn is met artikel 20, eerste lid,
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
aanhef en onder c, van de Opvangrichtlijn om bij een opvolgende asielaanvraag de materiële opvangvoorzieningen in te trekken of te beperken. Uit artikel 20, vijfde lid, van de Opvangrichtlijn volgt echter dat beslissingen als bedoeld in het eerste lid met redenen omkleed moeten zijn en dat daarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke situatie van de vreemdeling, met name als het gaat om (zoals bij eisers het geval is zij een gezin vormen samen met minderjarige kind) kwetsbare personen, en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. Gelet op voornoemde uitspraak van de Afdeling en het gestelde over de brief van 9 maart 2023 mag ervan uitgegaan worden dat België zijn internationale verplichtingen ten aanzien van eisers – ook voor wat betreft opvang - zal nakomen. De rechtbank hecht daarbij verder waarde aan het feit dat uit het AIDA-rapport volgt dat eisers in de periode tussen de opvolgende asielaanvraag en het ontvankelijk verklaren daarvan toegang zullen hebben tot medische en juridische hulp. Ook kunnen zij klagen bij de Belgische autoriteiten wanneer zij geen opvang ontvangen totdat zij een besluit over de ontvankelijkheid van de asielaanvraag hebben ontvangen en kunnen zij tegen een weigering opvang te verlenen rechtsmiddelen aanwenden. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat dit voor hen niet mogelijk zal zijn.
8. Het voorgaande betekent dat de staatssecretaris ook in het geval van eisers mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanvraag van eisers terecht buiten behandeling is gesteld en dat eisers mogen worden overgedragen aan België. Eisers krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
12 juni 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.