ECLI:NL:RBDHA:2024:979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2024
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
NL24.1544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en ophouding in vreemdelingenrechtelijke context met betrekking tot informatieplicht en lichter middel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd. Eiser, die Guinese nationaliteit heeft, stelde dat hij onterecht was opgehouden en dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanwege een gebrek aan informatie over de redenen van zijn bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris niet volledig voldeed aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit, omdat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat was geïnformeerd over de juridische gronden van zijn bewaring. Desondanks oordeelde de rechtbank dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitviel. De rechtbank concludeerde dat het niet voldoen aan de informatieplicht niet leidde tot een schending van de belangen van eiser, aangezien hij op andere manieren op de hoogte was gesteld van de redenen voor zijn bewaring. Eiser had ook geen betwisting van de gronden van de maatregel ingediend. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1544

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 19 januari 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 23 januari 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 23 januari 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Guinese nationaliteit te hebben.
Ophouding
2. Eiser stelt dat hij op onjuiste grondslag is opgehouden. Hij meent dat hij op grond van artikel 50a van de Vw opgehouden had moeten worden, omdat er concrete aanknopingspunten aanwezig waren dat de Dublinverordening [2] op hem van toepassing was. Volgens eiser is sprake van een dermate groot gebrek in het voortraject, dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
3. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht, heeft eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland. Verweerder heeft hem daarom op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw mogen ophouden.
Uitreiking conform artikel 5.3. van het Vb [3]
4. De Afdeling [4] bij uitspraak van 15 november 2023 [5] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt ambtshalve [6] vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
5. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
6. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat dat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat een onttrekkingsrisico is gegeven, gelet op de (onbetwiste) aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. Dit maakt dat het belang van verweerder zwaar weegt. Er is dan ook geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Lichter middel
7. Eiser stelt dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Hij wil graag zo spoedig mogelijk terug naar Frankrijk. Eiser is bezig met een procedure om rechten over zijn kind en verblijfsrecht te krijgen. Hiervoor zal een zitting plaatsvinden bij de rechtbank in zijn woonplaats. Ook heeft hij een medische afspraak. Eiser snapt niet waarom hem verweten wordt dat hij zich heeft onttrokken aan het toezicht door asiel aan te vragen in Frankrijk in plaats van terug te keren naar Guinee.
8. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd in beroep niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat het risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven.
9. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om het onttrekkingsrisico te ondervangen. Dat er een rechtszaak zal plaatsvinden in Frankrijk heeft eiser pas meegedeeld tijdens het vertrekgesprek op 15 januari 2024. De overige omstandigheden die eiser voor het opleggen van de maatregel heeft aangevoerd zijn voldoende betrokken bij de beoordeling. Ook wordt eiser terecht tegengeworpen dat hij gedurende zijn asielaanvraag vanuit Frankrijk naar Nederland is gereisd, en zich daarmee aan het toezicht heeft onttrokken.
Ambtshalve toets
10. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing ook overigens niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. [7]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Vreemdelingenbesluit 2000.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en - in aansluiting hierop - ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.
7.Zie rechtsoverweging 10 van de Afdelingsuitspraak van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.