ECLI:NL:RBDHA:2024:9779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
NL24.19069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Bulgarije gedaan, dat door Bulgarije is aanvaard.

Eiser heeft betoogd dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de situatie in Bulgarije en dat er een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor Bulgarije in het algemeen mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet hoeft te twijfelen aan de naleving van de verdragsverplichtingen door Bulgarije, tenzij er ernstige, op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat dit niet het geval is.

Eiser heeft ook aangevoerd dat zijn afhankelijkheid van zijn broer in Nederland aanleiding zou moeten zijn om de aanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 16 of 17 van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelt echter dat de gestelde afhankelijkheid niet voortkomt uit de gronden die in deze artikelen zijn opgenomen en dat de staatssecretaris geen aanleiding had om af te wijken van de standaardprocedure. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat eiser aan Bulgarije mag worden overgedragen, zonder vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19069

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.J. de Vries),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 mei 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep, [1] op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.

Heeft de staatssecretaris voldoende onderzoek verricht?

5. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024 waar eiser naar verwijst, volgt dat het in de eerste plaats aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat een andere lidstaat zich niet houdt aan zijn verdragsverplichtingen. Vervolgens is het aan de staatssecretaris om deze informatie te onderzoeken en te beoordelen. Daarbij dient de staatssecretaris in een voorkomend geval op eigen initiatief rekening te houden met relevante informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn met betrekking tot mogelijke structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die in de verantwoordelijke lidstaat om internationale bescherming verzoeken. [3] Als sprake is van ernstige, op feiten berustende gronden om aan te nemen dat er in het geval van overdracht een reëel risico op dergelijke behandelingen bestaat, moet van die overdracht worden afgezien, tenzij individuele garanties worden gevraagd en verstrekt en deze geloofwaardig en toereikend zijn om elk reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling uit te sluiten. [4]
5.1.
Het betoog van eiser dat de staatssecretaris ten onrechte geen uitvoering heeft gegeven aan de plicht om te onderzoeken of eiser bij terugkeer naar Bulgarije een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM te wachten staat [5] , slaagt niet. Uit het door eiser aangevoerde arrest van het Hof van Justitie van 29 februari 2024, dat op deze onderdelen eerdere arresten herhaalt, volgt niet dat de werkwijze van de staatssecretaris in Dublinzaken verkeerd is. Het is daarnaast niet gebleken dat de staatssecretaris in dit geval onvoldoende onderzoek heeft verricht of in het geval van overdracht aan Bulgarije een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
Mag de staatssecretaris voor Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser stelt dat de staatssecretaris voor Bulgarije ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat de staatssecretaris eraan voorbijgaat dat er ernstige tekortkomingen in de Bulgaarse asielprocedure bestaan. [6] Gelet hierop is volgens eiser sprake van een zodanige situatie dat hij bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. [7]
6.1.
Dit betoogt slaagt niet. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat voor Bulgarije in het algemeen mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In recente uitspraken heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) zich nadrukkelijk uitgelaten over de situatie in de Bulgaarse asielprocedure en daarin het AIDA-rapport over het jaar 2023 betrokken. De Afdeling heeft overwogen dat er in de opvangcentra problemen zijn met het onderhoud van de voorzieningen, ongedierte, hygiëne en de ongewenste toegang van verdachte personen. Daaruit volgt echter niet dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Op grond hiervan komt de Afdeling tot de conclusie dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een met artikel 4 Handvest of artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling. Het door eiser aangevoerde AIDA-rapport over het jaar 2024 maakt dit niet anders. De situatie in Bulgarije zoals die in het AIDA-rapport over het jaar 2024 naar voren komt, schetst namelijk geen ander beeld van de situatie in Bulgarije dan zoals die blijkt uit de informatie die al eerder in de rechtspraak van de Afdeling is betrokken.
Had de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 16 of artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris de asielaanvraag in behandeling had moeten nemen op grond van artikel 16 of artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser stelt dat hij afhankelijk is van zijn broer die in Nederland verblijft. Volgens de Afghaanse traditie valt hij gelet op zijn ongehuwde status onder de verantwoordelijkheid van zijn broer, omdat zijn broer gezinshoofd is. [8] Eiser is daarnaast emotioneel en financieel afhankelijk van zijn broer. De staatssecretaris heeft daarom ten onrechte aangenomen dat er geen afhankelijkheidsrelatie is tussen eiser en zijn broer en dat daarom geen sprake is van familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Gelet op deze omstandigheden is volgens eiser sprake van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt.
7.1.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich in de eerste plaats terecht op het standpunt dat hij geen toepassing hoeft te geven aan artikel 16 van de Dublinverordening. Het staat vast dat de gestelde afhankelijkheid tussen eiser en zijn broer niet voortkomt uit één van de gronden die in artikel 16, eerste lid van de Dublinverordening staan. De stelling van eiser dat het in de Afghaanse cultuur gebruikelijk is dat een oudere broer verantwoordelijk is voor ongehuwde jongere broers, maakt niet dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie vanwege een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd. Eiser heeft daarnaast de gestelde afhankelijkheidsrelatie niet onderbouwd. Eiser heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt welke zorg of ondersteuning hij nodig heeft en waar de verzorging van zijn broer uit bestaat. [9] De staatssecretaris heeft in de tweede plaats geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat de staatssecretaris zou moeten afzien van overdracht aan Bulgarije. De enkele stelling dat de broer van eiser in Nederland woont, leidt niet tot de conclusie dat er sprake is van dusdanige bijzondere individuele omstandigheden dat overdracht aan Bulgarije van onevenredige hardheid getuigt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag in stand blijft en eiser aan Bulgarije mag worden overgedragen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Berendsen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL24.19070
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195, r.o. 72 en 78.
4.HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195, r.o. 80.
5.Eiser wijst ter onderbouwing op HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195 (
6.Eiser wijst ter onderbouwing op het AIDA Country Report: Bulgaria (update 2023), p. 83.
7.Eiser wijst ter onderbouwing op HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (
8.Eiser wijst ter onderbouwing op het rapport aanmeldgehoor, p. 4.
9.De rechtbank ziet steun voor haar oordeel in de uitspraak Rb. Den Haag (zp Arnhem) 23 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18849.