ECLI:NL:RBDHA:2024:9779
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 1 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen, in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Dublinverordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Bulgarije gedaan, dat door Bulgarije is aanvaard.
Eiser heeft betoogd dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de situatie in Bulgarije en dat er een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat voor Bulgarije in het algemeen mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris niet hoeft te twijfelen aan de naleving van de verdragsverplichtingen door Bulgarije, tenzij er ernstige, op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat dit niet het geval is.
Eiser heeft ook aangevoerd dat zijn afhankelijkheid van zijn broer in Nederland aanleiding zou moeten zijn om de aanvraag in behandeling te nemen op grond van artikel 16 of 17 van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelt echter dat de gestelde afhankelijkheid niet voortkomt uit de gronden die in deze artikelen zijn opgenomen en dat de staatssecretaris geen aanleiding had om af te wijken van de standaardprocedure. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat eiser aan Bulgarije mag worden overgedragen, zonder vergoeding van proceskosten.