ECLI:NL:RBDHA:2024:9769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
NL23.31004
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een mvv-aanvraag voor gezinshereniging en de motivering van de staatssecretaris

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, bestaande uit de moeder en haar meerderjarige en minderjarige dochters, hebben een aanvraag ingediend voor gezinshereniging met hun referent, die in Nederland verblijft. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de staatssecretaris, die stelde dat er onvoldoende hechte persoonlijke banden bestonden tussen de referent en de meerderjarige zus van de eisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag niet op de juiste wijze heeft beoordeeld, met name niet duidelijk heeft gemaakt of de referent als minderjarig of meerderjarig werd beschouwd op het moment van de aanvraag. Dit gebrek aan consistentie in de beoordeling heeft geleid tot een onvoldoende gemotiveerd besluit van de staatssecretaris. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij een dwangsom is opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de eisers.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.31004
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[moeder] (moeder), V-nummer: [V-nummer 1] ,

[meerderjarige zus] (meerderjarige zus), V-nummer: [V-nummer 2] mede namens hun minderjarige kinderen/zussen
[minderjarige zus 1] (minderjarige zus), V-nummer: [V-nummer 3]
[minderjarige zus 2] (minderjarige zus), V-nummer: [V-nummer 4]
[minderjarige zus 3] (minderjarige zus), V-nummer: [V-nummer 5] gezamenlijk: eisers
(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Zuithoff).

Inleiding en procesverloop

Eisers en referent hebben de Syrische nationaliteit. Eisers zijn de moeder en zussen van referent. De moeder was getrouwd met de vader van referent. De overige eisers zijn haar dochters uit dat huwelijk. Inmiddels zijn de moeder en de vader gescheiden. Eisers verblijven vanaf 2012 in Egypte en hebben in Egypte rechtmatig verblijf. Referent heeft vanaf 2012 tot zijn vertrek in 2020 bij eisers in Egypte verbleven.
Op 27 april 2016 heeft de zoon/broer van eisers ( [A] ) een nareisaanvraag ingediend voor de vader, referent, eisers en een andere zus. Op 19 september 2016 heeft [A] die aanvraag voor iedereen behalve de vader ingetrokken.
3. De vader is naar Nederland gekomen. De vader heeft vervolgens nareis aangevraagd voor referent, een andere zus, zijn tweede echtgenote en de kinderen die de vader met zijn tweede echtgenote heeft. Referent is met toestemming van de moeder naar Nederland gekomen en heeft vanaf 24 november 2020 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in Nederland. Referent heeft op 10 februari 2021 een nareisaanvraag ingediend voor eisers. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 6 april 2021 afgewezen en het bezwaar van eisers met het besluit van 10 december 2021 ongegrond verklaard.
4. Op 19 oktober 2021 heeft referent voor eisers een aanvraag voor een machtiging voor voorlopig verblijf (mvv) met het verblijfsdoel 'familie en gezin' ingediend.
5. Omdat de staatssecretaris nog geen besluit op de aanvraag had genomen, hebben eisers de staatssecretaris op 9 mei 2022 in gebreke gesteld. Met het primaire besluit van 10 januari 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
6. Omdat de staatssecretaris niet op tijd een beslissing op het bezwaar heeft genomen, hebben eisers de staatssecretaris op 1 september 2023 in gebreke gesteld. Op 28 september 2023 hebben eisers bij de rechtbank beroep ingesteld, omdat de staatssecretaris niet tijdig op hun bezwaar heeft beslist.
7. Met het bestreden besluit van 6 februari 2024 heeft de staatssecretaris het bezwaar ongegrond verklaard. De staatssecretaris blijft dus bij de afwijzing van de aanvraag. Op grond van artikel 6:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van eisers gericht tegen het niet tijdig beslissen ook gericht tegen dit alsnog genomen besluit.
8. Eisers zijn het niet eens met het besluit van 6 februari 2024 en hebben daarna op 27 februari 2024 en 13 maart 2024 hun beroepsgronden aangevuld. De staatssecretaris heeft op deze beroepsgronden gereageerd met een verweerschrift.
9. De rechtbank heeft het beroep op 16 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers, H. Aziz als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Griffierecht
10. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van de verplichting om griffierecht te betalen. Eisers hebben voldoende aangetoond dat zij aan de voorwaarden hiervoor voldoen. De rechtbank bepaalt daarom dat eisers geen griffierecht hoeven te betalen.
Het beroep gericht tegen het niet-tijdig beslissen
11. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris met het bestreden besluit heeft beslist op het bezwaar van eisers. Ook heeft de staatssecretaris in dit besluit eisers een bestuurlijke dwangsom toegekend vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar. Eisers hebben hiermee naar het oordeel van de rechtbank geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit is daarom niet-ontvankelijk.

Het bestreden besluit

12. De staatssecretaris wijst de aanvraag van eisers af. De familierechtelijke relatie tussen referent en eisers is volgens de staatssecretaris aangetoond. De staatssecretaris neemt aan dat er familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM¹ tussen referent, moeder en de drie minderjarige zussen bestaat. Omdat er geen sprake is van hechte persoonlijke banden, is er volgens de staatssecretaris geen familieleven tussen referent en de meerderjarige zus ( [meerderjarige zus] ). Wel is er familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen de moeder, de minderjarige zussen en [meerderjarige zus] . De staatssecretaris maakt daarom voor alle gezinsleden een belangenafweging. Deze belangenafweging valt in het nadeel van eisers uit. Het belang van
1Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
de Nederlandse staat weegt volgens de staatssecretaris zwaarder dan het belang van eisers en referent om het gezinsleven in Nederland uit te oefenen. Afwijzing van de aanvraag is daarom niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.
Standpunt eisers
13. Eisers zijn het hier niet mee eens. Eisers voeren aan dat er wel hechte persoonlijke banden en dus familieleven bestaat tussen referent en [meerderjarige zus] . Eisers stellen dat de staatssecretaris ten onrechte vereist dat er sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke omgang.² Verder stellen eisers dat de staatssecretaris ten onrechte de belangenafweging in hun nadeel laat uitvallen. De staatssecretaris maakt niet duidelijk hoe hij het zwaarwegend belang dat aan het familieleven toekomt en het feit dat sprake is van een eerste toelating meeweegt. Verder vinden eisers dat de staatssecretaris ten onrechte tegenwerpt dat hun scheiding van referent een bewuste keuze was. Referent was ten tijde van zijn vertrek nog minderjarig en de staatssecretaris mag referent de keuze van zijn ouders niet op deze manier tegenwerpen. Het economische belang vinden eisers onbegrijpelijk gemotiveerd en daarbij mag de staatssecretaris aan referent als minderjarige niet tegenwerpen dat hij onvoldoende middelen heeft om voor eisers te zorgen. In het bestreden besluit benoemt de staatssecretaris de intensiteit van het gezinsleven, maar het is niet duidelijk of dit in het voordeel of nadeel van eisers worden meegewogen. Hetzelfde geldt voor het belang van het kind. Daarnaast bespreekt de staatssecretaris bij het belang van het kind ten onrechte niet de belangen van de minderjarige zussen. Verder werpt de staatssecretaris ten onrechte bij zowel de banden met een derde land als bij de vrije domiciliekeuze tegen dat eisers en referent ook in Egypte gezinsleven kunnen uitoefenen. Dit mag de staatssecretaris maar één keer tegenwerpen. Bovendien vinden eisers dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat zij met referent in Egypte gezinsleven kunnen uitoefenen, omdat hij dan van zijn in Nederland wonende vader wordt gescheiden. Daarnaast begrijpen eisers niet dat de staatssecretaris aan de ene kant aanneemt dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, maar aan de andere kant tegenwerpt dat eisers sterkere banden met Syrië hebben. Ook moet de staatssecretaris de banden met Nederland niet in het nadeel maar in het voordeel van eisers meewegen.

Oordeel van de rechtbank

14. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het bestreden besluit op verschillende punten niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit moet hebben.
Ziet de staatssecretaris referent als minderjarig of als meerderjarig?
15. De rechtbank stelt vast dat referent op het moment van indienen van de aanvraag op 19 oktober 2021 vijftien jaar oud was en dus minderjarig. Tussen het moment van het indienen van de aanvraag en het moment waarop de staatssecretaris het bestreden besluit heeft genomen zitten bijna tweeënhalf jaar. Dit ruime tijdsverloop is voor het merendeel aan de staatssecretaris toe te rekenen. Op het moment dat de staatssecretaris het bestreden besluit nam was referent inmiddels meerderjarig geworden. Uit het bestreden besluit blijkt niet duidelijk of de staatssecretaris de aanvraag heeft getoetst volgens het toetsingskader dat geldt voor gezinshereniging van een minderjarige met zijn familieleden of volgens het toetsingskader dat geldt voor een (jong)meerderjarige met zijn familieleden. De staatssecretaris lijkt op sommige punten als uitgangspunt te nemen dat referent nog
2 Eisers verwijzen hierbij naar ECLI:NL:RBDHA:2024:1352.
minderjarig is.³ Zo heeft de staatssecretaris bij de toets of sprake is van familieleven tussen referent en [meerderjarige zus] getoetst of sprake is van hechte persoonlijke banden, omdat referent op ‘het peilmoment’ minderjarig en [meerderjarige zus] meerderjarig was. Ook uit het feit dat de staatssecretaris zonder nadere beoordeling familieleven tussen referent en de andere eisers aanneemt lijkt te volgen dat de staatssecretaris referent als minderjarige ziet. Op andere punten in het bestreden besluit lijkt de staatssecretaris weer als uitgangspunt te nemen dat referent inmiddels meerderjarig is. Onder het kopje ‘economische banden’ en ‘belang van het kind’ benoemt de staatssecretaris dat referent inmiddels meerderjarig is en lijkt hij dit mee te wegen in de belangenafweging.⁴ Welk ‘peilmoment’ de staatssecretaris als uitgangspunt heeft genomen blijkt niet uit de besluitvorming. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat hij met het peilmoment het moment van de aanvraag bedoelt. De staatssecretaris legt echter niet uit waarom hij in een reguliere vreemdelingenrechtzaak bij dat moment aansluiting zoekt.
16. Doordat de staatssecretaris in het bestreden besluit niet consequent is met het toetsingskader dat hij toepast en niet uitlegt waarom hij meent dat een bepaald toetsingskader van toepassing is, is de motivering die de staatssecretaris aan de afwijzing ten grondslag legt niet inzichtelijk en toetsbaar. Om deze reden is het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank al onvoldoende gemotiveerd. Doordat de staatssecretaris niet duidelijk maakt of hij referent als minderjarige of als meerderjarige ziet, kan de rechtbank namelijk niet beoordelen of de staatssecretaris het familieleven met [meerderjarige zus] op een juiste manier en volgens een juiste maatstaf heeft beoordeeld. Ook kan de rechtbank niet beoordelen of de staatssecretaris de banden tussen referent en zijn in Nederland wonende vader op een juiste manier heeft betrokken en wat de betekenis van deze banden moet zijn voor de mogelijkheid voor referent om het gezinsleven met eisers in Egypte uit te oefenen. Verder kan de rechtbank niet beoordelen of de staatssecretaris een evenwichtige belangenafweging heeft gemaakt. Als de staatssecretaris referent als minderjarig ziet, dan komt aan zijn belangen om met eisers familieleven uit te oefenen immers een ander gewicht toe dan wanneer referent als meerderjarige gezien wordt.
16. De rechtbank vindt het onder de omstandigheden die in deze zaak spelen zeer goed verdedigbaar dat de staatssecretaris beslist om de aanvraag te toetsen aan de normen die gelden voor een minderjarige referent die vraagt om overkomst van achtergebleven familieleden. Dit moet de staatssecretaris echter wel expliciet en op een consequente manier doen, zodat de motivering die de staatssecretaris aan het bestreden besluit ten grondslag legt inzichtelijk en toetsbaar is.

Heeft de staatssecretaris verder de belangenafweging voldoende gemotiveerd?

18. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de belangenafweging ook verder onvoldoende heeft gemotiveerd en overweegt als volgt.
19. De staatssecretaris noemt de intensiteit van het gezinsleven en het belang van het kind als elementen die in de belangenafweging zijn meegenomen. De rechtbank kan – zoals eisers aanvoeren – uit de motivering echter niet afleiden welke waarde de staatssecretaris aan deze elementen toekent en of deze in het voordeel of nadeel van eisers zijn meegewogen. Ook hierdoor kan de rechtbank niet beoordelen of de staatssecretaris een
3 Zie p.3 en p.5 van het bestreden besluit.
4 Zie p.6 van het bestreden besluit.
evenwichtige belangenafweging heeft gemaakt.
20. Verder is voor de rechtbank niet duidelijk waarom de staatssecretaris het ontbreken van hechte persoonlijke banden tussen referent en [meerderjarige zus] aan alle gezinsleden tegenwerpt.⁵ Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat dit niet ten nadele van de andere gezinsleden is meegewogen, maar alleen in de relatie tussen referent en [meerderjarige zus] is betrokken. Deze lezing blijkt echter niet uit het bestreden besluit. Ook op dit punt is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd.
20. Verder heeft de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank volstrekt niet begrijpelijk gemotiveerd hoe het zich tot elkaar verhoudt dat hij aan de ene kant in het voordeel van eisers meeweegt dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, maar dat hij ondanks de algemene (veiligheids)situatie in Syrië aan de andere kant tegenwerpt dat eisers een sterke band met Syrië hebben. Hierbij merkt de rechtbank op dat eisers al jaren niet meer in Syrië (kunnen) verblijven en dat referent en de overige familieleden een asielvergunning in Nederland hebben. Tijdens de zitting heeft de staatssecretaris desgevraagd toegelicht dat dit een standaardoverweging in de belangenafweging betreft. Dit is naar het oordeel van de rechtbank geen toereikende uitleg. Als de staatssecretaris de banden van eisers met Syrië wil blijven tegenwerpen dan zal hij hiervoor een nadere motivering moeten geven.
20. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris bij de binding met Nederland enkel meegewogen dat referent en de biologische vader van de zussen in Nederland woont. Uit het dossier blijkt echter dat naast referent en de vader van de zussen ook nog een broer/zoon en een zus/dochter in Nederland wonen. Daarnaast wonen er nog halfbroers/zussen van de zussen in Nederland. Bij de beoordeling van de binding met Nederland heeft de staatssecretaris er ten onrechte geen blijk van gegeven dat hij deze familiebanden bij de beoordeling heeft betrokken.

Conclusie en gevolgen

23. Het beroep is gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Awb. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
24. De rechtbank ziet geen verdere mogelijkheid tot finale geschilbeslechting. De rechtbank bepaalt⁶ daarom dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het bezwaar van eisers moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de staatssecretaris hiervoor acht weken. Om de staatssecretaris te stimuleren om spoedig te beslissen, bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb dat de staatssecretaris een dwangsom verbeurt als hij deze termijn van acht weken overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 7.500,-.
5 Zie p.5 van het bestreden besluit.
6 met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb
25. Omdat het beroep gegrond is moet de staatssecretaris het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eisers een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr.
R.G.A. Beijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 juni 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.