In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2024 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], in een gezinsgerichte voorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de ouders ligt, wat is onderbouwd door een perspectiefonderzoek uitgevoerd door Timon. Dit onderzoek heeft ernstige zorgen aan het licht gebracht die een terugplaatsing naar de ouders in de weg staan. De ouders hebben verweer gevoerd tegen de uithuisplaatsing en hebben verzocht om de machtiging te beëindigen, met de mogelijkheid van plaatsing bij een netwerkpleeggezin, maar de rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen.
De rechtbank heeft in haar beoordeling de negatieve screenings van de netwerkpleeggezinnen in het netwerk van zowel de vader als de moeder meegewogen. De GI heeft aangegeven dat de screening door een onafhankelijke partij is uitgevoerd en dat er geen beschermende factoren zijn voor een terugplaatsing. De ouders hebben aangegeven dat zij achter de plaatsing van [minderjarige] in het gezin van de oom en tante moederszijde staan, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de zorgen die zijn geuit in de screenings niet kunnen worden genegeerd. De rechtbank heeft ook de stabiliteit en continuïteit van de opvoeding van [minderjarige] in overweging genomen, en heeft besloten dat het in het belang van [minderjarige] is om de machtiging tot uithuisplaatsing voort te zetten in het huidige pleeggezin.
De rechtbank heeft de zelfstandig verzoeken van de ouders afgewezen en de machtiging tot uithuisplaatsing in een gezinsgerichte voorziening verleend met ingang van 14 juni 2024 tot 21 oktober 2024. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.