In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], in een pleegzorgvoorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat het perspectief van [minderjarige] niet meer bij de moeder ligt en dat het in het belang van [minderjarige] is om op te groeien in het huidige pleeggezin. De rechtbank heeft de eerdere beschikkingen van 19 oktober 2023 en 19 april 2024 in aanmerking genomen, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn verlengd. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verlenging van de machtiging en stelt dat zij in staat is om de zorg voor [minderjarige] weer op zich te nemen. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de moeder onvoldoende inzicht heeft in wat in het belang van [minderjarige] is en dat haar strijd met de GI en de pleegouders emotionele belasting voor [minderjarige] met zich meebrengt. De rechtbank heeft de zorgen van de moeder over de pleegouders niet herkend en heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 22 oktober 2024, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. De beslissing is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.