ECLI:NL:RBDHA:2024:9725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
09-330369-23 en 09-119720-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van bedreiging met terroristisch misdrijf, misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling met ontslag van rechtsvervolging en terbeschikkingstelling

Op 21 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 10 en 11 december 2023 in Den Haag bedreigingen heeft geuit met een terroristisch misdrijf. De verdachte, geboren in 1969 en op dat moment gedetineerd, heeft in het openbaar vervoer en op een perron herhaaldelijk geroepen dat hij zichzelf zou opblazen en dat hij een bom bij zich had. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten, zoals blijkt uit rapportages van een psychiater en psycholoog. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. Daarnaast is er een maatregel tot gedragsbeïnvloeding opgelegd. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die door de verdachte is bedreigd. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf is afgewezen, omdat deze al was omgezet naar een taakstraf. De rechtbank heeft de wettelijke artikelen toegepast die van toepassing zijn op de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09-330369-23 en 09-119720-22 (tul)
Datum uitspraak: 21 juni 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag] 1969 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 22 maart 2024 (pro forma) en
7 juni 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.L.M. de l’Isle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. Th.U. Hiddema naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 december 2023 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, één of meer (onbekend gebleven) personen met een terroristisch misdrijf en/of enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, heeft bedreigd, door in het openbaar vervoer (tram) te roepen:
- " Allah Akbar" en/of
- " Ik heb een bom" en/of
- " Dan ga ik wel een Moskee opblazen" en/of
- " Jullie mogen de tram niet uit, anders blaas ik jullie op"
terwijl hij daarbij een legerhelm en/of legerkleding droeg, zijn hand onder zijn jas stak en iets vast hield en/of zijn linkerhand omhoog stak, althans woorden en/of uitlatingen en/of gedragingen van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 11 december 2023 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland, één of meer (onbekend gebleven) personen met een terroristisch misdrijf en/of enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling, heeft bedreigd, door meermalen in het openbaar (op het perron van de tramtunnel) te roepen:
- " Allah Akbar" en/of
- " Ik blaas mijzelf op, ik heb een bom"
terwijl hij daarbij één van zijn handen in zijn rugzak stopte en/of [naam 1] om haar nek vast pakte, althans woorden en/of uitlatingen en/of gedragingen van gelijke dreigende aard en/of strekking.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte bepleit dat de verdachte partieel moet worden vrijgesproken ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde bestanddeel “terroristisch misdrijf.” Het overige ten laste gelegde onder 1 en 2 kan volgens de raadsman leiden tot een bewezenverklaring.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden af.
In de ochtend van 11 december 2023 kregen verbalisanten de opdracht om te gaan naar de Grote Marktstraat in Den Haag. Er zou een vrouw met een mes door een man met een hond zijn bedreigd. Aldaar werd de verdachte door een omstander aangewezen. Verbalisanten zijn op de verdachte afgelopen. De verdachte liep vervolgens achterwaarts de roltrap af, in de richting van een perron in de tramtunnel. Verbalisanten zagen dat de verdachte één van zijn handen in zijn tas had zitten. De verdachte heeft, terwijl hij achteruitliep, herhaaldelijk geroepen: “ik blaas mijzelf op, ik heb een bom.” De verdachte bleef achteruitlopen in de richting van het perron , totdat hij beneden op het perron was aangekomen. Hier heeft hij zijn arm om de nek van aangeefster [naam 1] geslagen en bleef hij herhalen dat hij zichzelf ging opblazen. Een verbalisant heeft vervolgens op de verdachte met een stroomstootwapen geschoten, waarna de verdachte is overmeesterd en aangehouden.
De politie is daarna een onderzoek gestart. De verdachte heeft op zijn Facebookpagina op 10 december 2023 om 06:01 uur een filmpje geplaatst. Hierop is te horen dat de verdachte zegt dat hij een bom bij zich draagt en een vuurwapen heeft. De politie constateert ook dat op 10 december 2023 een melding was gedaan van een soortgelijk incident. Een man heeft 112 gebeld, omdat een persoon in legerkleding met een helm op in een rijdende tram onder andere “Allahu Akbar” en iets over een bom had geroepen. De man hield ook iets vast onder zijn jas. De tram is bij de Elandstraat gestopt en de trambestuurder heeft die man uit de tram gezet. De man heeft toen geroepen “dan ga ik wel een moskee opblazen” en “jullie mogen de tram niet uit, anders blaas ik jullie op.” De man hield daarbij zijn hand omhoog. Op camerabeelden van de tram wordt de verdachte vervolgens door de politie herkend.
Bedreiging met een terroristisch misdrijf?
Dat de verdachte personen heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling, staat volgens de verdediging wel vast. De verdediging heeft evenwel betoogd dat het oogmerk op de bedreiging met een terroristisch misdrijf ontbreekt, omdat de verdachte niet die bedoeling had. Bovendien kon iedereen doorhebben dat de verdachte verward was en onzin uitkraamde, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt als volgt.
De wetgever heeft in artikel 83 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bepaald welke misdrijven als terroristische misdrijven hebben te gelden. Het in artikel 285, derde lid, Sr omschreven misdrijf is daaronder begrepen. Voor zover uit artikel 83 Sr volgt dat dit terroristisch misdrijf het in artikel 83a Sr omschreven terroristisch oogmerk vereist, brengt die omstandigheid echter niet mee dat de verdachte van de in de artikel 285, derde lid, Sr bedoelde bedreiging met een terroristisch misdrijf, zelf ook met dit terroristisch oogmerk moet hebben gehandeld. Wel is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan (a) dat het misdrijf waarmee wordt gedreigd een terroristisch misdrijf betreft en (b) dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd. Daarnaast is voor zo een veroordeling vereist dat het – tenminste voorwaardelijke – opzet van de verdachte erop was gericht deze vrees te laten ontstaan. [1]
De door de verdachte geroepen woorden waren zeer bedreigend. Hij heeft immers in een tram en in het openbaar - nota bene rond spitstijd - woorden geroepen zoals “ik blaas mijzelf op, ik heb een bom”, “jullie mogen de tram niet uit, anders blaas ik jullie op” en “Allahu Akbar.” Deze woorden zijn niet voor enig misverstand vatbaar. Daarbij komt dat de verdachte legerkleding aan had, een helm op had en één van zijn handen in zijn tas of onder zijn jas had. Ook het achteruit in de richting van het perron lopen draagt bij aan een zeer dreigende situatie. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat op 10 december 2023 bij meerdere personen in de tram en op 11 december 2023 bij omstanders en politie in redelijkheid de vrees heeft kunnen ontstaan dat werd gedreigd met een terroristisch misdrijf en dat dit misdrijf zou worden uitgevoerd.
De verdachte had in ieder geval voorwaardelijk opzet op deze bedreigingen. Door het roepen van deze bewoordingen, in combinatie met zijn gedrag en kleding, heeft hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat anderen (a) zich bedreigd voelden en dat (b) bij hen in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf dat erop was gericht de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen, zou worden uitgevoerd. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 10 december 2023 te ’s-Gravenhage één of meer (onbekend gebleven) personen met een terroristisch misdrijf en enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling, heeft bedreigd, door in
detram te roepen:
- " Allah Akbar" en
- " Ik heb een bom" en
- " Dan ga ik wel een Moskee opblazen" en
- " Jullie mogen de tram niet uit, anders blaas ik jullie op"
terwijl hij daarbij een helm en legerkleding droeg, zijn hand onder zijn jas stak en iets vast hield en zijn linkerhand omhoog stak, althans woorden en/of uitlatingen en/of gedragingen van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2
hij op 11 december 2023 te ’s-Gravenhage (onbekend gebleven) personen met een terroristisch misdrijf en enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling, heeft bedreigd, door meermalen op het perron van de tramtunnel te roepen:
- " Ik blaas mijzelf op, ik heb een bom"
terwijl hij daarbij één van zijn handen in zijn rugzak stopte en [naam 1] om haar nek vast pakte.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was en dat hij op grond daarvan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was. De verdediging heeft verzocht om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Pro Justitia-rapport van psychiater
dr. J. van der Meer van 18 april 2024 (hierna: de psychiater). De psychiater heeft geconcludeerd dat de verdachte lijdt aan een ongespecificeerde schizofreniespectrum - of andere psychotische stoornis. Onderliggend wordt vermoed dat de verdachte lijdt aan een bipolaire stoornis, een schizoaffectieve stoornis of schizofrenie. Ook is sprake van een stoornis in het gebruik van alcohol in vroege remissie. Bovendien kan een stoornis in het gebruik van cannabis en cocaïne niet worden uitgesloten. Er was volgens de psychiater ten tijde van de tenlastegelegde feiten sprake van een psychose. De verdachte dacht op dat moment dat hij werd achtervolgd door zijn ex-partner en haar handlangers. Hij heeft de bedreigingen geuit om hiervoor te vluchten. De psychiater komt dan ook tot het advies om de verdachte de hem ten laste gelegde feiten in het geheel niet toe te rekenen.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een Pro Justitia-rapport van klinisch psycholoog dr. W.J.L. Lander van 22 april 2024 (hierna: de psycholoog). De psycholoog heeft geconcludeerd dat bij de verdachte sprake is van een paranoïde psychotische stoornis en een stoornis in het gebruik van alcohol in vroege remissie. Tevens is er sprake van antisociale persoonlijkheidstrekken. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten leed de verdachte aan de paranoïde psychotische stoornis. De verdachte had de overtuiging dat hij werd achtervolgd, werd bedreigd en dat hij zou worden geliquideerd. Vanwege het causale verband tussen de paranoïde psychotische stoornis en de ten laste gelegde feiten wordt geadviseerd het ten laste gelegde in zijn geheel niet toe te rekenen aan de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages van de psychiater en psycholoog op een zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de bevindingen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten niet aan de verdachte kunnen worden toegerekend wegens de ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens ten tijde van de bewezenverklaarde feiten. De verdachte is daarom niet strafbaar. De rechtbank zal de verdachte dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.

6.De op te leggen maatregel

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs of tbs-maatregel) met een bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging) wordt opgelegd. Ook stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat sprake is van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zodat de totale duur van de tbs-maatregel met dwangverpleging een periode van meer dan vier jaren te boven kan gaan.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de mogelijkheden van een zorgmachtiging onderzocht moeten worden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De maatregel
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd, zoals de officier van justitie heeft gevorderd.
De psychiater schat het risico op recidive matig-hoog in. De psychiater acht het onwaarschijnlijk dat nieuw delictgedrag bij de verdachte ontstaat, als het middelengebruik gestaakt blijft en de psychose in remissie gaat. De psychiater adviseert dat de verdachte medicamenteus wordt behandeld voor zijn psychotische stoornis, om ervoor te zorgen dat de psychose zo veel mogelijk in remissie gaat en blijft. Er wordt dwangmedicatie als mogelijkheid genoemd, in het geval de verdachte niet meewerkt aan een behandeling. Als de psychose in remissie is gegaan, is het vervolgens nodig om onderzoek te doen naar de oorzaak van de psychotische verschijnselen en de aard van de onderliggende stoornis. Daarnaast dient psycho-educatie aan de verdachte te worden gegeven over de stoornis. Volgens de psychiater is een behandeling ten aanzien van middelengebruik ook aangewezen. Dit zou volgens de psychiater kunnen met een zorgmachtiging. Er wordt dan ook geadviseerd om deze mogelijkheid nader te onderzoeken. Daartegenover heeft de psychiater uiteengezet dat een maatregel van terbeschikkingstelling ook tot de mogelijkheden behoort. Een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden acht de psychiater niet passend, omdat de verdachte niet aan voorwaarden zal meewerken.
De psycholoog heeft het risico op recidive ook als matig-hoog ingeschat. Dit risico kan worden verlaagd met behulp van adequate behandeling, begeleiding en toezicht om psychotische ontregeling bij de verdachte te kunnen voorkomen. De verdachte moet volgens de psycholoog verder klinisch worden behandeld waarbij de focus moet liggen op het terugdringen van de psychotische symptomen en het herstel van het psychische evenwicht. Ook zal er aandacht moeten worden besteed aan het middelengebruik. Hoewel de voorkeur van de psycholoog het onderzoeken van een zorgmachtiging is, wordt de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege als passend alternatief geacht.
De rechtbank neemt de conclusies uit de Pro Justitia-rapporten over en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een matig-hoog recidiverisico en dat, om dat risico te verminderen, een klinische behandeling noodzakelijk is en dat een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet haalbaar is.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 21 mei 2024, waaruit volgt dat sprake is van een hoog recidiverisico bij het uitblijven van een passende behandelinterventie. Ook de reclassering heeft geadviseerd dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden niet haalbaar en uitvoerbaar is, omdat van de verdachte, gezien zijn toestandsbeeld, niet verwacht kan worden dat hij zich houdt aan voorwaarden.
De rechtbank ziet geen aanleiding de mogelijkheden van een zorgmachtiging nader te onderzoeken. Een zorgmachtiging biedt in dit concrete geval onvoldoende (duurzame) waarborgen tegen het matig tot hoge recidiverisico, omdat een klinische behandeling in het kader van een zorgmachtiging van beperkte duur is, terwijl de verdachte gebaat is bij een klinische setting. Ook heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij bereid is om vrijwillig zorg te aanvaarden, terwijl een zorgmachtiging voor een dergelijke situatie in beginsel niet is bedoeld.
Een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden acht de rechtbank niet haalbaar, omdat het waarschijnlijk is dat de verdachte zich niet aan voorwaarden zal houden.
Aangezien de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dus niet aan de orde is, resteert de vraag of de door de rechtbank noodzakelijk geachte behandeling in het kader van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege kan en moet worden opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan het wettelijke vereiste voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling inhoudende dat bij dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de bewezenverklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond (zie 5.3 hiervoor) en de bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ook is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist en dat dit ook geldt voor dwangverpleging. Daartoe is redengevend dat de bewezenverklaarde feiten ernstig zijn. De feiten zijn gepleegd op klaarlichte dag en op plekken waar veel mensen komen. Indachtig het schietincident in een tram in maart 2019 in Utrecht, levert dergelijk gedrag grote gevoelens van onveiligheid en verontwaardiging in de samenleving op. Het is mede gelet op het recidiverisico essentieel dat de verdachte eerst klinisch aan zijn stoornissen wordt behandeld, ook gelet op de Pro Justitia rapportages waaruit blijkt dat de paranoïde psychotische stoornis van de verdachte vijf maanden na de ten laste gelegde feiten nog altijd aanwezig is. Daar komt bij dat de verdachte al enige mate van (ambulante) zorg had, zoals een woonruimte via stichting Anton Constandse en een klinische behandeling bij GGZ De Hoop in verband met zijn overmatig middelengebruik. Die mate van zorg heeft niet heeft kunnen voorkomen dat het - in relatief korte tijd - heeft kunnen escaleren. Hoewel tijdens de terechtzitting is gebleken dat de huidige detentie kennelijk voor enige mate van rust bij de verdachte heeft gezorgd, is die periode dermate kort geweest dat daaruit geen conclusies voor een duurzame stabilisatie bij de verdachte getrokken kunnen worden. De rechtbank zal dan ook de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen.
Duur van de maatregel
Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht mag de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van vier jaren niet te boven gaan, tenzij de maatregel van ter beschikkingstelling is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De bewezenverklaarde feiten vormen dergelijke misdrijven, zodat de terbeschikkingstelling de periode van vier jaar te boven kan gaan. De verdachte heeft immers een vrouw vastgepakt en heeft herhaaldelijk gedreigd met een terroristisch misdrijf en enig misdrijf tegen het leven gericht.
Gedragsbeïnvloedende maatregel
Aangezien de rechtbank een maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege zal gelasten, zal de rechtbank ambtshalve aan de verdachte ook een gedragsbeïnvloedende maatregel opleggen. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van de maatregel in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen/de algemene veiligheid van personen of goederen.

7.De vordering tot schadevergoeding

7.1.
De vordering
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 1.220,10, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 120,10 aan materiële schade en € 1.100,- aan immateriële schade.
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich niet uitgelaten over de vordering.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering tot schadevergoeding
De vordering is door of namens de verdachte niet betwist en namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door de bewezenverklaarde feiten, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 1.220,10, bestaande uit € 120,10 aan materiële schade en € 1.100 aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 11 december 2023 omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Aan de verdachte zal voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten een maatregel als bedoeld in artikel 37a Sr worden opgelegd en daarom is hij tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.220,10, bestaande uit € 120,10 aan materiële schade en € 1.100,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 11 december 2023 ten behoeve van
[naam 1] .

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering van 9 februari 2024 gevorderd dat de bij parketnummer 09-119720-22 door de politierechter van de rechtbank Den Haag op
28 juli 2022 voorwaardelijke opgelegde straf van 26 dagen gevangenisstraf, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat, zo begrijpt de rechtbank, al eerder op de vordering is beslist.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
Uit de justitiële documentatie van de verdachte blijkt dat voornoemde opgelegde voorwaardelijke straf na een eerder ingediende vordering tot tenuitvoerlegging is omgezet naar een taakstraf voor de tijd van 100 uren door de politierechter van de rechtbank Den Haag op 24 november 2023. Deze uitspraak is onherroepelijk. Dit brengt met zich dat er niet meer op de vordering van de officier van justitie beslist kan worden. De rechtbank zal de officier van justitie dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 37a, 37b, 38z, 57, 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
bedreiging met een terroristisch misdrijf, enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met een terroristisch misdrijf, enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
verklaart de verdachte
nietstrafbaar;
ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging;
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
legt aan de verdachte op de maatregel tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van
€ 1.220,10, bestaande uit € 120,10 aan materiële schade en € 1.100,- aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 11 december 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 1.220,10, bestaande uit € 120,10 aan materiële schade en € 1.100,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 december 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 22 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 28 juli 2022, gewezen onder parketnummer 09-119720-22.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.M. Guljé, voorzitter,
mr. M.L. Harmsen, rechter,
mr. P. van Essen, rechter,
in tegenwoordigheid van R.O. Hollander, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juni 2024.
Bijlage: bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met onderzoeksnummer DH1R023103 / Tunnel23, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 228).
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 1
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 december 2023, voor zover inhoudende (p. 24-25):Desgevraagd nam ik contact op met de melder van het incident op 10 december 2023 om 08.59 uur. Er was via 112 melding gedaan van een verdachte situatie in tram 3 in Den Haag. Ik vroeg [naam 2] of ik sprak met de melder van het incident op 10 december jl. Ik hoorde [naam 2] bevestigend antwoorden op mijn vraag.
[naam 2] vertelde mij het volgende:
“Ik zat in de tram. Die van 08.39 uur. Ik hoorde iemand verderop in de tram schreeuwen. Ik keek over mijn schouder schuin achterom en zag dat de man in legerkleding ook een helm op had en hij hield iets vast onder zijn jas. Toen riep hij
Allah Akbar!” Ik hoorde dat hij daarna iets riep over een bom en dat hij de tram ging opblazen. Toen stopte de tram bij een halte ergens bij de Laan van Meerdervoort. Ik zag dat de tramchauffeur zijn hokje uitstapte. Ik hoorde de tramchauffeur nog zeggen: “eruit, niet zo interessant doen!” en “wegwezen”. Daarop antwoordde de man die zojuist de tram uit was gezet: “dan ga ik wel een Moskee opblazen.” De man riep nog de tram in: “jullie mogen de tram niet uit, anders blaas ik jullie op
.En hij hield zijn linkerhand omhoog.”
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 december 2023, voor zover inhoudende (p. 51-52):
Op 11 december ben ik naar de website www.facebook.com gegaan. Ik heb in de zoekbalk de naam [de verdachte] ingetypt. Ik heb het profiel geopend en ik zag dat het profiel aan betrokkene [de verdachte] behoorde. Ik zag dat er een video is geplaatst op 10 december 2023 om 06.01 uur.
- Ik hoorde de man zeggen: “Dit is de bom die ik bij mij draag. De bom zit gekoppeld aan een accu van 18 volt voor de stroom. Er liggen 2 pakketjes van 100 gram semtex, oftewel C4, in de bodem en de tas is gevuld met spijkers.”
- Ik hoorde de man zeggen: “Ik heb een vuurwapen in mijn rechterzak, een 635, een baby. Een vrouwenpistool. Als jullie gaan schieten dan blaas ik mijzelf op en dan roep ik " Allah Akbar", de bom zal afgaan uit naam van God.”
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 december 2023, voor zover inhoudende (p. 17-21):Ik bekeek als eerste camera: WI- IK- 06 vanaf tijdstip: 10/12/23 08:31:44. Ik zag dat een man de tram in kwam en ik kan de man als volgt omschrijven. Ik zag dat de man een bruinkleurige helm op had en een camouflagejas aanhad en een zonnebril droeg. Dit is precies hetzelfde signalement als de man de aangehouden verdachte en ik kan met honderd procent zekerheid zeggen dat dit één en dezelfde persoon is
.Op tijdstip 08:32:46 zag ik dat de verdachte met zijn bovenlichaam in de richting van de vrouw draaide. Ik zag dat de vrouw direct opstond en weg wilde van de verdachte. Ik zag dat de verdachte opstond en zodanig ging staan dat de vrouw er niet langs kon. Ik zag dat de verdachte uiteindelijk weggeduwd moest worden door een onbekend gebleven man. Ik wisselde van camera en keek naar camera 02. Ik zag dat de verdachte richting een zittende mevrouw, wie op haar telefoon zat, wilde lopen maar klein beetje viel, vermoedelijk door het remmen van de tram. Ik zag dat de verdachte weer terugkeerde naar zijn originele plek en een paar seconden later weer naar deze zelfde mevrouw liep en naar voren boog.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , opgemaakt op 14 december 2023, voor zover inhoudende (p. 220-221):V: Wij willen u graag wat vragen stellen over het incident van 10 december 2023 in de tram. Wat gebeurde er precies?
A: Op Spui was hij al druk aan het doen, wijzen, schreeuwen. Bij halte Westeinde ging het geschreeuw steeds harder, ook tegen vrouwen. Hij wees heel dicht bij een vrouw haar gezicht met zijn vinger. Er zat een Spaanse dame, die zal doodsangsten hebben gehad. Bij de halte Elandstraat heb ik de tram stilgezet en ben ik naar hem toegelopen. Hij riep dat hij een bom had en de boel ging opblazen. Niemand durfde wat te zeggen, zoveel indruk maakte hij. Toen ik naar hem toeliep, heb ik tegen hem gezegd dat hij eruit moest en dat deed hij. Redelijk snel ging hij eruit. Toen hij buiten stond, zei hij dat ie dan een moskee ging opblazen.
V: Hoe zag deze man eruit?
A: Hij droeg camouflagekleding. Ook een camouflagetas, een rugtas maar die had hij op zijn buik. Volgens mij een soort bomberjack droeg hij. Hij was heel verbaal, schreeuwen. Dat Spaanse vrouwtje zat helemaal te trillen.
V: Had hij nog iets anders bij zich?
A: Niet dat ik weet. Hij hield die tas wel een soort van dreigend beet. Het duurde heel kort, 2 minuten ofzo.
Ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2
5.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 11 december 2023, voor zover inhoudende (p. 128-129):
Op 11 december 2023, om 07.20 uur, stapte ik uit de tram. Ik stapte uit op de halte het Spui, te Den Haag. Ik zag dat de man op mij afliep. Ik zag en voelde dat de man mij vervolgens vastpakte bij mijn nek. Ik voelde dat de man mij naar hem toe draaide en achter mij ging staan. Ik zag dat de man mij vastpakte met zijn rechterarm. Ik zag en voelde dat de man zijn onderarm onder mijn keel klemde. De man hield mij vast in een wurghouding.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 december 2023, voor zover inhoudende (p. 28-29):
Op maandag 11 december 2023, omstreeks 07.20 uur, zag ik dat er een man op ons dienstvoertuig af liep en zijn hand opstak. Ik hoorde de man zeggen: “hij heeft haar net bedreigd met een mes.” Ik zag de man met zijn hand richting de man met de hond wijzen. Ik zag de man met de hond staan op de plek waar de man naar wees. Deze man bleek later te zijn;
[de verdachte] , geboren op [geboortedag] -1969 te [geboorteplaats] . Ik zag dat [de verdachte] achterwaarts van de roltrap van de tramtunnel ingang afliep. Ik zag dat collega [naam 4] zijn stroomstootwapen had gericht op [de verdachte] . Ik zag dat [de verdachte] een rugtas op zijn borst had hangen. Ik zag dat [de verdachte] zijn hand in de tas had zitten. Ik zag dat [de verdachte] met zijn hand de leuning van de roltrap vast hield. Ik hoorde [de verdachte] met een luide stem roepen: “ik blaas mijzelf op, ik heb een bom.” Ik hoorde dat [de verdachte] dit meermaals bleef herhalen. Ik zag dat collega [naam 4] op een afstand van ongeveer 6 meter achter [de verdachte] aan bleef lopen. Ik liep ongeveer 1 meter achter collega [naam 4] . Ik voelde mij bedreigd door wat de man zei. Ik had het idee dat de man mogelijk daadwerkelijk een bom zou kunnen hebben. Hierdoor vreesde ik voor het leven van omstanders en mijzelf. Omdat de ochtendspits al begonnen was waren er in de directe omgeving veel omstanders.
Ik zag dat [de verdachte] achteruit bleef lopen. Ik hoorde dat hij bleef roepen: “ik blaas mijzelf op, ik heb een bom.” Ik zag dat [de verdachte] onderaan de roltrap naar rechts liep. Ik zag dat hij in de tramtunnel, op een galerij boven de perrons van de tram liep. Ik zag dat er 3 personen op ongeveer 2 meter afstand van [de verdachte] liepen. Ik zag dat [de verdachte] nog steeds achteruit bleef lopen en ons aan bleef kijken terwijl hij riep: “ik heb een bom, ik blaas mijzelf op.”
Ik zag dat [de verdachte] halverwege de galerij stil bleef staan. Ik zag dat zijn hand nog steeds in zijn rugtas zat. Ik zag dat [de verdachte] weer opnieuw achteruit begon te lopen, ons bleef aankijken en weer begon te roepen: “ik heb een bom, ik blaas mijzelf op.” Ik zag dat [de verdachte] nog steeds zijn hand in zijn tas had zitten. Doordat [de verdachte] bleef volhouden dat hij daadwerkelijk een bom bij zich had, begon ik steeds meer te geloven dat hij daadwerkelijk iets bij zich had waarmee hij omstanders of mij en mijn collega's iets aan kon doen. Dit kwam extreem bedreigend op mij over.
Ik zag dat [de verdachte] een hoek omliep. Ik zag dat [de verdachte] zijn arm uit zijn tas haalde en deze arm om de nek van een vrouw sloeg. Ik zag dat [de verdachte] zijn arm stevig om de nek van de vrouw hield. Ik zag dat de vrouw zich probeerde los te maken door te draaien met haar lichaam en tegen de arm van [de verdachte] aan te duwen met haar handen. Ik zag dat collega [naam 3] naar [de verdachte] liep en hem bij zijn hoofd vast pakte.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 december 2023, voor zover inhoudende (p. 32-34):
Op maandag 11 december 2023 zag ik de verdachte op de rechter roltrap naar beneden lopen. Vrijwel direct hierna zag ik de verdachte met zijn hand in de rugzak gaan die hij op zijn borst droeg. Ik hoorde de man roepen: “ik heb een bom! Ik ga mij zelf opblazen!” Ik schatte deze situatie in als zijnde een extreme bedreiging. Met in achtgenomen wat er speelt op dit moment in de wereld en omliggende landen, vreesde ik voor het leven van de omstanders en die van mij, mocht er een bom afgaan.
Hierop zag ik de verdachte op de roltrap, achteruit, naar beneden lopen. Terwijl hij dit deed bleef hij herhalen dat hij een bom had en zich ging opblazen. Ik zag dat de verdachte naar achter bleef lopen, met zijn gezicht naar ons. Dit ging gepaard met dat de verdachte continu riep dat hij een bom had en zich ging opblazen. De verdachte bleef met zijn hand in zijn rugzak zitten. Omdat de verdachte zo zeker over zichzelf was, bij het roepen van dat hij een bom had en zichzelf ging opblazen, geloofde ik steeds meer dat de verdachte daadwerkelijk een bom bij zich droeg.
Ik zag de verdachte hierna de aangeefster zijn rechter arm om haar nek heen slaan en deze krachtig naar zich toe trekken. Ik zag dat de verdachte, de aangeefster voor zich trok, als het ware als een schild. Hierna hoorde ik de verdachte nogmaals roepen dat hij zichzelf ging opblazen. Ik zag dat de aangeefster zich verstijfde en een geschrokken/verstijfde blik had.
8.
Het proces-verbaal van aanhouding verdachte, opgemaakt op 11 december 2023, voor zover inhoudende (p. 106-108):
Op maandag 11 december 2023 omstreeks 07:20 uur hoorde ik dat collega’s waren aangesproken door een man en een vrouw op de Grote Marktstraat te Den Haag. De man zou hebben gezien dat de vrouw was bedreigd door een andere man. Aanrijdend hoorde ik dat collega’s hun stroomstootwapen en vuurwapen ter hand hadden genomen. Ik zag collega’s staan op een lange galerij in de tramtunnel. Ik zag dat de verdachte zijn arm om de nek van een vrouw klemde die achter de schuine muur stond. Ik pakte de verdachte vast bij zijn hoofd en helm. Ik hoorde ineens een harde knal, die ik herkende als het afgaan van het stroomstootwapen. Ik zag dat de verdachte in een van zijn benen was geraakt door het stroomstootwapen. Ik zag dat de verdachte de vrouw losliet. Ik zag dat collega [naam 5] mij ondersteunde bij de aanhouding.
Ik en collega [naam 5] hebben de verdachte plat op zijn buik gelegd om controle te krijgen over de verdachte.
Ik had controle over de linkerarm van de verdachte en collega [naam 5] over de rechterarm.
9.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 11 december 2023, voor zover inhoudende (p. 124-126):
A: Ik heb vanochtend de hond uit gelaten. Ik ging de tramtunnel in, dreigen, dreigen, dreigen.
V: Wie?
A: De politie natuurlijk. Ik heb gelijk gezegd dat ik een bom had, maar ik zag een vrouw met een pruik en die vrouw pakte ik beet.
V: Wat gebeurde er nu bij de tramtunnel vandaag?
A: Er kwamen allemaal agenten op mij af, staan blijven! Ik dacht ik blijf niet staan, jullie willen mijn hond afpakken. Ik schreeuwde dat er een bom in mijn tas zat.
V: Waarom pakte je die vrouw nu beet dan?
A: Omdat het zo dreigend was de situatie, dus ik pakte haar vast en riep: “anders blaas ik haar en mij op!”

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 10 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1890.