In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over het beroep van eiser, die zich beklaagde over het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had zijn aanvraag op 13 december 2022 ingediend, maar de Staatssecretaris had niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes maanden beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn door de Staatssecretaris met negen maanden was verlengd onder toepassing van de WBV 2022/22. Eiser heeft de Staatssecretaris op 14 maart 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep, waardoor de rechtbank het beroep kennelijk gegrond verklaarde.
De rechtbank heeft besloten dat partijen niet voor een zitting worden uitgenodigd, omdat dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift.
De rechtbank heeft de uitspraak op 5 juni 2024 gedaan en deze is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen zes weken na de verzending van de uitspraak een verzetschrift indienen als hij het niet eens is met de uitspraak.