In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 12 november 2022 ingediend, en de wettelijke termijn voor een beslissing was zes maanden. Deze termijn was echter verlengd met negen maanden op basis van de WBV 2022/22. Eiser heeft verweerder op 11 maart 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank heeft het beroep daarom kennelijk gegrond verklaard.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. De rechtbank heeft overwogen dat, wanneer een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene eerst een ingebrekestelling moet indienen. Aangezien eiser dit had gedaan, maar te laat beroep had ingesteld, heeft de rechtbank de termijn voor verweerder om alsnog een besluit te nemen vastgesteld op zestien weken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50, omdat eiser juridische bijstand had ingeschakeld. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is op 5 juni 2024 openbaar gemaakt.