ECLI:NL:RBDHA:2024:9695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
NL23.4924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublin-overdracht aan Bulgarije

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag, conform de Dublinverordening. Eiser heeft eerder een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend, dat is toegewezen, waardoor hij niet mocht worden overgedragen aan Bulgarije totdat op het beroep was beslist.

De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat Bulgarije niet veilig is voor hem vanwege structurele problemen in de asielprocedure, beoordeeld. Eiser voerde aan dat hij een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling na overdracht aan Bulgarije, maar de rechtbank oordeelde dat deze argumenten niet voldoende waren om aan te nemen dat de overdracht in strijd zou zijn met de Europese regelgeving.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser en dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser een reëel risico loopt op schending van zijn rechten na overdracht. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL23.4924

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [v-nummer]), eiser,

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. R. Mandersloot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd [1] . Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 februari 2023 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
2. Eiser heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (NL23.4925). Dat verzoek is toegewezen op 15 maart 2023. [2] Daarbij is overwogen dat de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch [3] , over (kort gezegd) de deelbaarheid, reikwijdte en strekking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel relevant zijn voor de beroepsprocedure. De voorzieningenrechter heeft daarom bepaald dat eiser niet mag worden overgedragen aan Bulgarije totdat is beslist op het beroep.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is daarvoor. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat eiser ongelijk krijgt en dat verweerder eisers aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, Vw 2000. Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Eiser heeft een echt bevonden paspoort overgelegd waarin een Schengen-visum was opgenomen, afgegeven door de autoriteiten van Bulgarije en geldig van 27 april 2022 tot en met 27 juli 2022. Nu de autoriteiten van Bulgarije aan eiser een visum hebben verstrekt die korter dan zes maanden voor inreis in Nederland verlopen was, heeft Nederland op 18 november 2022 bij Bulgarije een verzoek om overname gedaan [4] . Bulgarije heeft dit verzoek op 30 november 2022 aanvaard.
6. Eiser voert aan dat voor Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarbij wijst hij op de structurele problemen die bestaan in Bulgarije in zowel de asielprocedure als in zaken rond de opvang en voorzieningen, waaronder ook de Bulgaarse pushbacks. Eiser noemt (in zijn beroepsgronden van februari 2023) verschillende uitspraken om zijn standpunt hierover te onderbouwen en verwijst ook naar de prejudiciële vragen die zijn gesteld. Eiser vindt dat het voor hem onveilig is naar Bulgarije te worden uitgezet omdat hij zich daar niet kan handhaven en vreest voor refoulement vanwege de gebreken in de asielprocedure aldaar.
7. De rechtbank is van oordeel dat eisers betoog niet slaagt. Voorop staat daarbij dat eiser nu gereguleerd aan Bulgarije wordt overgedragen op grond van de Dublinverordening na een claimakkoord van de Bulgaarse autoriteiten.
8. De rechtbank overweegt verder dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in een arrest van 29 februari 2024 [5] antwoord heeft gegeven op de prejudiciële vragen van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch. In dat arrest wordt (kort gezegd en voor zover relevant voor dit beroep) overwogen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel deelbaar is en dat de situatie beoordeeld moet worden die de vreemdeling tijdens en na de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat te verwachten heeft. En niet de situatie waarin de vreemdeling zich bevond toen hij of zij het grondgebied van die lidstaat aanvankelijk betrad. Van een overdracht moet worden afgezien als er ernstige en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de over te dragen vreemdeling een reëel risico loopt om ná de overdracht – door een fundamentele structurele systeemfout in bijvoorbeeld de asielprocedure of opvang – in een onmenselijke of vernederende situatie in de zin van artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM terecht te komen die “de Jawo-drempel” haalt.
9. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is dat eiser een reëel risico loopt om in zo’n situatie terecht te komen als hij wordt overgedragen aan Bulgarije.
10. Onder verwijzing naar de recente rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [6] stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat voor Bulgarije (bij een Dublin-overdracht) van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit die rechtspraak volgt namelijk dat er (in het algemeen) geen aanleiding is om te veronderstellen dat een vreemdeling bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt op een situatie die in strijd is met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. In die rechtspraak zijn de zorgen over de pushbackpraktijken, de toegang tot en de situatie over de opvangcentra, de omstandigheden in detentiecentra en toegang tot rechtsbijstand betrokken. De uitspraken waarnaar eiser verwijst zijn allemaal van vóór de uitspraken van de Afdeling. Eiser heeft geen nadere gronden of andere, nieuwe informatie ingebracht om zijn standpunt nog aanvullend te onderbouwen en de Afdeling heeft alle beschikbare informatie betrokken bij de beoordeling dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Er is dus geen sprake van de situatie dat verweerder rekening moet houden met (aanvullende) relevante informatie waarvan hij niet onkundig kan zijn en die gaat over mogelijke ernstige tekortkomingen en over systeemfouten die resulteren in een onmenselijke of vernederende behandeling na overdracht aan Bulgarije.
11. Ook in eisers persoonlijke situatie en ervaringen bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat eiser het reële risico loopt in zo’n situatie terecht te komen na de overdracht aan Bulgarije. Eiser is namelijk met een visum naar Bulgarije gereisd en heeft geen problemen met de Bulgaarse autoriteiten ondervonden. Eiser heeft in ieder geval geen eigen ervaringen met de asielprocedure en de opvangvoorzieningen daar, en dus ook niet als Dublinclaimant. Dat eiser heeft gehoord van iemand anders dat die in Bulgarije zou zijn mishandeld, is niet genoeg voor een reële vrees dat hem dat eveneens zal overkomen na overdracht. Aangezien verweerder mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en Bulgarije de Dublin-claim van eiser heeft geaccepteerd, heeft hij zijn gestelde vrees voor (indirect) refoulement ook niet aannemelijk gemaakt. Verweerder mag er dan immers van uitgaan dat Bulgarije (nadat hij is overgedragen) eisers asielaanvraag zorgvuldig en volgens de Europese regels zal behandelen. Dat houdt ook de verantwoordelijkheid in dat een eventuele uitzetting niet in strijd zal zijn met het verbod van refoulement. Van eiser kan bovendien worden verwacht dat hij dan klaagt bij de Bulgaarse instanties als hij toch vindt dat de Bulgaarse autoriteiten disproportioneel of onrechtmatig handelen of als hij anderszins problemen ondervindt met zijn asielprocedure of opvang daar. Ook dit volgt uit het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn geval niet van hem kan worden verwacht of dat de Bulgaarse instanties hem toch niet zullen helpen.

Conclusie en gevolgen

12. Verweerder heeft de aanvraag van eiser dus terecht niet in behandeling genomen omdat Bulgarije daarvoor verantwoordelijk is. Het beroep is daarom ongegrond en eiser krijgt om die reden geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 11 juni 2024.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
4.Op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening.
5.ECLI:EU:C:2024:195
6.De uitspraken van 16 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134), van februari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:870), en recentelijk ook nog de uitspraken van 23 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2152) en van 3 juni 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2274).