In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Nigeriaanse nationaliteit, op 14 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 19 februari 2024 een ingebrekestelling ontvangen van eiser wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 11 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft de aanvraag op 14 oktober 2022 ingediend en de wettelijke beslistermijn is verstreken op 14 januari 2024. Eiser heeft rechtsgeldig de staatssecretaris in gebreke gesteld en meer dan twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag van eiser moet bekendmaken.