In deze zaak heeft eiser, een Turkse nationaliteit hebbende persoon, op 1 september 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de staatssecretaris op 31 december 2023 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens heeft eiser op 6 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn om op de aanvraag van eiser te beslissen op 1 december 2023 is verstreken. Eiser heeft rechtsgeldig de staatssecretaris in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Gelet op de jurisprudentie, zal de rechtbank een rechterlijke dwangsom opleggen en bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft ook overwogen dat de termijn voor het nemen van een beslissing op de aanvraag niet langer dan 8 weken na de uiterlijke beslistermijn van 21 maanden mag zijn, wat betekent dat de staatssecretaris uiterlijk op 27 juli 2024 een besluit moet nemen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.