ECLI:NL:RBDHA:2024:9536

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
AWB 23 / 4958
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van deelname aan de LVV-pilot door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Oegandees, tegen de beëindiging van zijn deelname aan de LVV-pilot door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het bestreden besluit, dat op 12 april 2023 is genomen, blijft in stand. Eiser heeft op 5 mei 2023 beroep ingesteld en is vrijgesteld van griffierechten vanwege betalingsonmacht. De zitting vond plaats op 20 december 2023, waar de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank onderzoekt of de gemeente Amsterdam bevoegd was om de opvang van eiser te beëindigen. Eiser betoogt dat de gemeente niet bevoegd was en dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid deze beslissing had moeten nemen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 1 april 2020, waarin werd vastgesteld dat de gemeente bevoegd is om handelingen te verrichten die betrekking hebben op de LVV. De rechtbank concludeert dat de gemeente inderdaad bevoegd is om de opvang te beëindigen.

Daarnaast stelt eiser dat er geen zorgvuldige juridische toets heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de beëindiging van zijn LVV-pilot. De rechtbank oordeelt dat de juridische fase zorgvuldig is afgerond en dat eiser op de hoogte was van de situatie. Eiser voert ook aan dat er geen medische check heeft plaatsgevonden, maar de rechtbank concludeert dat er wel degelijk gesprekken zijn geweest over zijn gezondheid en dat hij geen medische problemen heeft aangegeven.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door rechter R.H.G. Odink en is openbaar uitgesproken op 18 januari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 23/4958
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1982, van Oegandese nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. H.H.J. ten Hoope).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beëindiging van zijn deelname aan de LVV [1] -pilot.
1.1.
Met het bestreden besluit van 12 april 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld op 5 mei 2023. Eiser is vanwege betalingsonmacht vrijgesteld van het betalen van griffierechten.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van eisers deelname aan de LVV-pilot. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Achtergrond van de zaak
4. Eiser is geboren [geboortedatum] 1982 en is van Oegandese nationaliteit. Op 23 maart 2021 is eiser toegelaten als deelnemer aan de LVV-pilot. Bij brief van 17 november 2022 is aan eiser medegedeeld dat zijn LVV-traject wordt beëindigd.
Procesbelang
5. De rechtbank ziet zich ambtshalve geplaatst voor de vraag of eiser procesbelang heeft, nu bij schrijven van verweerder van 18 december 2023 is doorgegeven dat eiser nog tot en met april/mei 2024 in de opvang kan blijven. Verweerder heeft op de zitting aangegeven dat dat niet betekent dat het bestreden besluit niet actueel is. Bij beëindiging van opvang wordt altijd groepsgewijs overgegaan tot daadwerkelijk stopzetten van de opvang. Dat eiser nu nog tot medio april in de opvang verblijft, heeft vermoedelijk daarmee te maken.
6. Nu de aangezegde datum van april/mei 2024 niets anders is dan de feitelijke uitvoering van de brief van 17 november 2022 is naar het oordeel van de rechtbank sprake van belang bij eiser om zijn beroep te behandelen.
Bevoegdheid bestuursorgaan
7. Eiser voert in de eerste plaats aan dat de gemeente niet bevoegd was om het bestreden besluit te nemen namens verweerder.
7.1.
In geschil is de vraag of de gemeente Amsterdam bevoegd is om de opvang van eiser te beëindigen of dat de staatssecretaris van Justitie en Veilig dat moet doen. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 1 april 2020 uitspraak [2] gedaan in een vergelijkbare zaak. Deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd. De rechtbank overwoog in die uitspraak, met betrekking tot de verdeling van de bevoegdheid tussen de staatssecretaris en verweerder, dat de in het Mandaatbesluit van 5 april 2019 opgenomen mandaatverlening en machtiging geen mandaatverlening is in de zin van artikel 10:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het gaat immers om feitelijk handelen en niet om een besluit. Ook is artikel 10:12 van de Awb niet van toepassing, want de gemeente valt niet onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris. De Awb staat dus niet aan het Mandaatbesluit in de weg. Hieruit volgt dat de gemeente bevoegd is om namens verweerder handelingen te verrichten die zien op toelating tot de LVV. Deze constructie is daarom niet onjuist. Nu verweerder namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bevoegd is om opvang te bieden, is verweerder eveneens bevoegd om namens deze staatssecretaris de opvang te beëindigen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Geen zorgvuldige juridische toets
8. Eiser betoogt dat de juridische toets voorafgaand aan de beëindiging van zijn LVV-pilot onzorgvuldig is gemaakt. Een duidelijke afronding van de eerste fase ontbreekt.
8.1.
De rechtbank constateert dat de eerste fase wel juridisch zorgvuldig is afgerond. Hiertoe overweegt de rechtbank dat uit de mail van 13 januari 2023 volgt dat [de persoon] samen met eiser heeft gekeken of er mogelijkheden waren met het starten van een nieuwe verblijfsprocedure. Uit dit stuk volgt eveneens dat daartoe enkel kans werd gezien als eiser met nieuwe stukken of elementen zou komen die zijn asielrelaas kunnen ondersteunen. Uit dit stuk blijkt ook dat het eiser duidelijk was dat hij geen nieuwe stukken of elementen had en dat eiser begreep dat het juridisch traject daarom zou worden beëindigd. Hieruit volgt dat de juridische fase van eisers LVV-traject zorgvuldig is afgerond. De beroepsgrond slaagt niet.
8.2.
Eisers gemachtigde heeft op de zitting voorts nog betoogd dat verweerder de plicht heeft om eiser niet alleen te wijzen op het feit dat hij met nieuwe stukken of elementen moet komen, maar ook om hem daarbij actief bij te staan. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat dat niet hun beleid is. Nu het om een buitenwettelijk begunstigend beleid gaat, is het aan verweerder om de reikwijdte daarvan te bepalen. De rechtbank kan verweerder hierin volgen. Ook deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Medische check
9. Eiser is tot slot van mening dat er ten onrechte geen medische check heeft plaatsgevonden bij het einde van de opvang.
9.1.
Uit de stukken van verweerder blijkt dat met eiser in gesprek is gegaan op 17 november 2022. Tijdens dit gesprek is onder andere gesproken over winteropvang, als ook over eisers gezondheid. Hierbij heeft eiser vermeld dat hij emotioneel was en stressklachten ervaart. Verder heeft hij gezegd geen medische bijzonderheden te hebben en te vermoeden dat hij deze moeilijke periode zal doorstaan. Ook in het schrijven van 13 januari 2023 is vermeld dat eiser aangeeft geen medische problemen te hebben, maar soms piekert en wat minder slaapt. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de stukken in het dossier dat de medische check heeft plaatsgevonden. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
11. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Göbel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Landelijke vreemdelingen voorzieningen.
2.Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:3285.