Overwegingen
Verzoek om vrijstelling van het griffierecht
1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Eiser heeft in beroep gesteld dat het hem vanwege het ontbreken van een geldige verblijfsvergunning niet is toegestaan in Nederland te werken of een uitkering te ontvangen en dat hij niet over middelen van bestaan beschikt. De rechtbank acht dit aannemelijk en is daarom van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht moet worden toegewezen. Eiser hoeft in deze procedure geen griffierecht te betalen.
Ontwikkelingen met betrekking tot opvang van ongedocumenteerden
2. Op 29 november 2018 hebben verweerder en de VNGeen samenwerkingsovereenkomst getekend voor de LVV’s. Binnen vijf gemeenten zullen gedurende drie jaar pilots worden uitgevoerd. In deze pilots werken Rijk en gemeenten met medewerking van NGO’s samen met als doel het realiseren van een landelijk netwerk van begeleidings- en opvangvoorzieningen om bestendige oplossingen te vinden voor migranten zonder recht op verblijf of rijksopvang. De gemeente Amsterdam is een van de pilotgemeenten.
3. Op 2 april 2019 hebben de gemeente Amsterdam, verweerder, de DT&V, de INDen de Politie het Convenant Pilot-LVV in de gemeente Amsterdam (het Convenant) ondertekend. Eveneens op 2 april 2019 is het Mandaatbesluit en machtiging LVV (het Mandaatbesluit)in werking getreden.
4. Op 1 juli 2019 is de pilot-LVV in de gemeente Amsterdam van start gegaan.
5. Eiser is een ongedocumenteerde vreemdeling, afkomstig uit Bosnië. Eiser verblijft sinds 3 april 2018 in de Tijdelijke Opvang voor Ongedocumenteerden (TOO) in de [straat] in Amsterdam. Dit is een gemeentelijke opvang. Eiser heeft op 3 september 2019 een brief ontvangen waarin staat dat hij de gemeentelijke opvang per 2 december 2019 moet verlaten. Deze brief is onderwerp van de procedure AWB 19/9060 waarin eveneens vandaag uitspraak in wordt gedaan.
Waar gaat deze procedure over?
6. Eiser heeft de DT&V van verweerder bij brief van 15 juli 2019 verzocht om adequate hulp waarbij verweerder maatwerk biedt. Verweerder heeft dit opgevat als een verzoek om toelating tot de LVV.
7. Bij brief van 27 augustus 2019 heeft verweerder eiser geïnformeerd dat dit verzoek is doorgestuurd naar de gemeente Amsterdam.
8. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft het bezwaar van eiser opgevat als zijnde een bezwaar tegen de weigering van DT&V om als bevoegd orgaan te beslissen op het verzoek tot toelating tot de LVV. Verweerder heeft hierbij gewezen op het Mandaatbesluit en machtiging LVV van 25 maart 2019 (het Mandaatbesluit). Daaruit blijkt dat niet de DT&V als instantie bevoegd is om namens verweerder te beslissen op het verzoek om toelating tot de LVV. De gemeentefunctionarissen van de betreffende gemeente zijn gemachtigd om namens verweerder te reageren op verzoeken tot toelating tot de LVV. DT&V heeft het verzoek dan ook terecht doorgezonden naar de gemeente.
9. Eiser is het hier niet mee eens. De beroepsgronden van eiser zullen hieronder besproken worden.
10. De rechtbank stelt voorop dat de enkele doorzending door de DT&V naar de gemeente Amsterdam geen feitelijke handeling is in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vw2000. De rechtbank volgt verweerder echter in diens opvatting van het bezwaarschrift, namelijk dat het bezwaar kan worden opgevat als een bezwaar tegen de weigering van DT&V om namens verweerder te beslissen op het verzoek om toelating tot de LVV. In zoverre is wel sprake van een feitelijke handeling en stond dus bezwaar open.
11. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de gemeente niet bevoegd is om namens verweerder toegang tot de LVV te verlenen. Eiser stelt dat verweerder de gemeente niet kon machtigen om de feitelijke handelingen te verrichten.
12. In het verweerschrift heeft verweerder aangevoerd dat toelating tot de LVV een feitelijke handeling betreft. Feitelijke handelingen kunnen niet gemandateerd worden, het zijn immers geen besluiten. Maar wel kan een machtiging afgegeven worden. Dat is ook wat is gebeurd. In artikel 2 van het Mandaatbesluit is een machtiging verleend ten behoeve van onder andere het verrichten van feitelijke handelingen gericht op toelating tot de LVV.
13. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser niet heeft onderbouwd waarop hij zijn stelling baseert. Verder stelt de rechtbank vast dat verweerder in het Mandaatbesluit aan de pilotgemeenten mandaat en machtiging heeft verleend om handelingen te verrichten die verband houden met de toelating tot de LVV, het verblijf in de LVV en het beëindigen van het onderdak in de LVV. Verder blijkt uit het Mandaatbesluit dat bij de uitoefening van de handelingen van de gemandateerde en gemachtigde de instructies van verweerder in acht worden genomen.
- Mocht verweerder de toelating tot de LVV aan de gemeente opdragen ?
14. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdelingvan 5 december 2007overweegt de rechtbank dat de in het Mandaatbesluit opgenomen mandaatverlening en machtiging, geen mandaatverlening is in de zin van artikel 10:1 van de Awb, aangezien het zoals hierboven overwogen gaat om feitelijk handelen en niet om het nemen van besluiten. Voorts is artikel 10:12 van de Awb evenmin van toepassing, aangezien de gemeente niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder werkzaam is. De Awb staat dus niet aan het Mandaatbesluit in de weg. Naar het oordeel van de rechtbank is er ook overigens geen rechtsregel die aan de in het Mandaatbesluit opgenomen bevoegdheidstoedeling in de weg staat.
15. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit bovenstaande volgt dat inderdaad de gemeente Amsterdam het bevoegde orgaan is om namens verweerder handelingen te verrichten ten behoeve van de toelating tot de LVV en niet de DT&V van verweerder. Verweerder heeft immers verschillende functionarissen van de gemeente Amsterdam gemachtigd om handelingen te verrichten die betrekking hebben op onder andere de toelating tot de LVV. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat eiser zijn verzoek niet aan de DT&V had moeten richten maar aan de gemeente Amsterdam.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.