In deze zaak heeft eiser, geboren in 1997 en van Turkse nationaliteit, op 5 april 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de staatssecretaris op 23 oktober 2023 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing. Vervolgens heeft eiser op 9 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:57, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, verlengd met maximaal negen maanden, is verstreken. Eiser heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. Gezien de jurisprudentie, waaronder ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353, legt de rechtbank een rechterlijke dwangsom op. De staatssecretaris moet binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de asielaanvraag bekendmaken. Tevens moet de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.