In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de maatregel van bewaring die aan eiser, een Marokkaanse nationaliteit, was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel van bewaring werd op 26 juni 2023 opgelegd en op 18 december 2023 verlengd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel en het verlengingsbesluit, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft op 9 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring rechtmatig was tot het sluiten van het onderzoek dat aan een eerdere uitspraak van 3 oktober 2023 ten grondslag lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verlenging van de maatregel niet voldoende was gemotiveerd, omdat de zware gronden niet feitelijk waren toegelicht in het verlengingsbesluit. Echter, de rechtbank oordeelt dat de feitelijke motivering van deze zware gronden in het eerdere besluit van 26 juni 2023 wel aanwezig was en dat eiser daar al mee bekend was. De rechtbank concludeert dat de enkele omstandigheid dat de feitelijke motivering in het verlengingsbesluit ontbreekt, niet leidt tot onrechtmatigheid van dat besluit.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de voortduring van de maatregel van bewaring na drie maanden onrechtmatig is, omdat de toetsing aan de rechtmatigheid niet tijdig heeft plaatsgevonden. De rechtbank verklaart het beroep tegen de maatregel van bewaring gegrond en kent eiser een schadevergoeding toe van € 100,-- voor de onrechtmatige bewaring van één dag. Het beroep tegen het verlengingsbesluit is ongegrond. De rechtbank veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van de schadevergoeding en de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,--.