In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Iraanse vrouw, haar asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiseres had eerder in Zwitserland een verzoek om internationale bescherming ingediend, en op basis van de Dublinverordening heeft Nederland een verzoek tot terugname gedaan, dat door Zwitserland is geaccepteerd.
Eiseres heeft tegen het besluit van verweerder beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij in Zwitserland niet goed behandeld is en vreest voor indirect refoulement naar Iran. De rechtbank heeft de zaak op 12 juni 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren. De rechtbank overweegt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder er in het algemeen vanuit mag gaan dat Zwitserland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiseres heeft niet voldoende bewijs geleverd dat in haar geval van dit beginsel moet worden afgeweken.
De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake is van systeemfouten in de asielprocedure in Zwitserland. Bovendien is het aan eiseres om te klagen bij de Zwitserse autoriteiten over eventuele tekortkomingen. De rechtbank wijst erop dat de medische situatie van eiseres niet voldoende onderbouwd is om aan te nemen dat overdracht aan Zwitserland onaanvaardbare gevolgen zou hebben. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waarmee de beslissing van de staatssecretaris wordt bevestigd.