In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan eiseres een maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres, een Poolse nationaliteit hebbende, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring is op 29 mei 2024 opgeheven, omdat eiseres was overgedragen aan de strafrechtketen. De rechtbank heeft zich in deze uitspraak beperkt tot de vraag of eiseres recht heeft op schadevergoeding voor de periode waarin de maatregel van bewaring van kracht was.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, omdat verweerder niet verplicht was om voorafgaand aan de bewaring te onderzoeken of er nog niet-geëxecuteerde straffen openstonden. De rechtbank concludeert dat de maatregel op 29 mei 2024 tijdig is opgeheven, nadat verweerder door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) was geïnformeerd over een nog ten uitvoer te leggen strafrechtelijk vonnis. Eiseres heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de onrechtmatigheid van de maatregel onderbouwen. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.