ECLI:NL:RBDHA:2024:9448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL23.26915
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde tijdelijke bescherming en niet-ontvankelijkheid beroep na intrekking besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 5 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Heida, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn 2001/55/EG zou eindigen. Echter, na het indienen van het beroep heeft de staatssecretaris het bestreden besluit ingetrokken. Eiser heeft desondanks aangegeven het beroep te handhaven.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is wegens gebrek aan procesbelang. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een beroep zonder zitting kan worden beslist als de uitkomst op voorhand buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft verwezen naar een eerdere uitspraak van 16 april 2024, waarin al was geoordeeld dat het intrekken van het besluit niet betekent dat eiser nog een belang heeft bij het voortzetten van het beroep.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb niet van toepassing is in deze situatie, omdat er na het intrekken van het besluit een nieuw terugkeerbesluit is genomen. De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 875, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.26915

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

In het besluit van 17 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn tijdelijke bescherming zoals bedoeld in de Richtlijn 2001/55/EG eindigt.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Bij brief van 23 februari 2024 heeft verweerder meegedeeld dat hij het bestreden besluit heeft ingetrokken.
Eiser heeft desgevraagd meegedeeld dat hij het beroep handhaaft.
De rechtbank doet uitspraak buiten zitting op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Beoordeling door de rechtbank

1. Er kan op een beroep worden beslist zonder een zitting te houden als sprake is van een kennelijke uitkomst. Dat betekent dat de uitkomst op voorhand buiten redelijke twijfel staat. Dit staat in artikel 8:54, eerste lid, van de Awb. Deze situatie doet zich hier voor gelet op het volgende.
2. Eiser voert aan dat hij nog een belang heeft bij het voortzetten van dit beroep, ondanks dat het bestreden besluit waarop dit beroep betrekking heeft door verweerder is ingetrokken. De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats heeft echter in de uitspraak van 16 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:5415, al geoordeeld dat dit niet kan worden gevolgd.
3. Het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Awb maakt dit niet anders. Daarin staat dat een beroep van rechtswege mede betrekking heeft op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit. Dit ziet niet op de situatie zoals die van eiser, waarin na het intrekken van het bestreden besluit een nieuw terugkeerbesluit is genomen. Ook dit volgt uit de uitspraak van 16 april 2024.
4. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk wegens gebrek aan procesbelang.
5. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:32, volgt dat het beroep op het moment van instellen terecht was. Daarom veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ter hoogte van
€ 875 (achthonderdvijfenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 5 juni 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.