ECLI:NL:RBDHA:2024:9424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
23/5890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet wegens verblijf in het buitenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) per 24 september 2022, na een verblijf in het buitenland dat langer was dan de toegestane termijn van vier weken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 20 augustus 2022 had gemeld dat zij in het buitenland verbleef, maar dat zij pas op 20 maart 2023 terugkeerde naar Nederland. Verweerder handhaafde het primaire besluit om de uitkering in te trekken en vorderde een bedrag van € 3.177,42 terug.

Eiseres voerde aan dat zij door ziekte gedwongen was langer in het buitenland te blijven en dat er dringende redenen waren om haar bijstandsuitkering te blijven verstrekken. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij zich in een acute noodsituatie bevond die het verlenen van bijstand noodzakelijk maakte. De rechtbank benadrukte dat de omstandigheden waaronder eiseres in het buitenland verbleef niet relevant waren voor het recht op bijstandsuitkering. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de uitkering en de terugvordering van het teveel betaalde bedrag terecht waren en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5890

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Oldenhof),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Inleiding

Bij besluit van 15 maart 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiseres toegekende uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) per 24 september 2022 ingetrokken en de over de periode van 24 september 2022 tot en met 31 december 2022 betaalde Pw-uitkering, een bedrag van € 3.177,42, van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 24 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres heeft op 20 augustus 2022 bij verweerder gemeld dat zij in de periode van 26 augustus 2022 tot en met 26 september 2022 vanwege vakantie in het buitenland verblijft. Eiseres is eerst op 20 maart 2023 is teruggekeerd naar Nederland.
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat eiseres op 24 september 2022 de maximale termijn van 4 weken verblijf buiten Nederland heeft overschreden. De bijstandsuitkering dient daarom per die datum te worden ingetrokken en de teveel betaalde bijstandsuitkering van eiseres te worden teruggevorderd.
3. Eiseres voert aan dat zij als gevolg van ziekte gedwongen was langer in het buitenland te verblijven dan zij van plan was. Uit de door haar overlegde stukken blijkt volgens haar dat zij genoodzaakt was om een medische behandeling te ondergaan. Eiseres is van mening dat er dringende reden zijn als bedoeld in artikel 16 van de PW om toch aan haar een bijstandsuitkering te verstrekken.
4.1.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw heeft degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland geen recht op bijstand.
4.2.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Pw kan aan een persoon die geen recht op bijstand heeft toch bijstand worden verleend indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
5.1.
Onbetwist is dat eiseres vanaf 24 september 2022 langer dan de toegestane duur als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw in het buitenland heeft verbleven. Daarmee heeft eiseres vanaf die datum geen recht op een bijstandsuitkering. Volgens vaste rechtspraak [1] zijn daarbij de omstandigheden waaronder of de redenen voor dit langere verblijf niet relevant.
5.2.
Met betrekking tot de stelling van eiseres dat sprake is van een dringende reden overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak [2] doen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw zich voor als er een acute noodsituatie is en de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodsituatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als een situatie levensbedreigend is of als blijvend ernstig geestelijk of lichamelijk letsel of invaliditeit daarvan het gevolg kan zijn. Verder dient bij de beoordeling of een acute noodsituatie zich voordoet meegewogen te worden of het niet-verlenen van bijstand voor de betrokkene tot ernstige gevolgen leidt, met name voor diens gezondheid. De wetgever heeft bij het begrip ‘zeer dringende redenen’ gedacht aan een extreme situatie en heeft nadrukkelijk niet beoogd een algemene ontsnappingsclausule te bieden. Daarom moet het gaan om een schrijnende situatie waarvan het evident is dat weigering van bijstand zonder meer onaanvaardbaar is.
5.3.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij zich vanwege haar medische situatie in een acute noodsituatie bevond. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar medische situatie stukken in het geding gebracht, maar deze stukken zijn onleesbaar en, voor zover deze wel leesbaar zijn, opgesteld in een vreemde taal. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat sprake was een zodanige (medische) noodsituatie dat het voor eiseres onmogelijk was tijdig terug te keren naar Nederland. Eiseres heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij tijdens haar verblijf in Marokko in behoeftige omstandigheden verkeerde die enkel met de verlening van bijstand te verhelpen waren. Daarbij is van belang dat eiseres in Marokko bij haar moeder verbleef en een vriendin aan eiseres heeft geld gestuurd om in haar levensonderhoud te voorzien.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht de bijstandsuitkering met ingang van 24 september 2022 heeft ingetrokken en de over de periode van 24 september 2022 tot en met 31 december 2022 betaalde bijstandsuitkering heeft teruggevorderd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van
W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.