ECLI:NL:RBDHA:2024:9421

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
C/09/659888 / HA ZA 24-56
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Religieuze echtscheiding en bruidsgave tussen gehuwden van Iraanse afkomst

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht en het personen- en familierecht, zijn partijen gehuwd in Iran en hebben zij bij de sluiting van hun huwelijk een bruidsgave afgesproken. De vrouw vordert in conventie dat de man meewerkt aan het tot stand komen van een religieuze echtscheiding, terwijl de man in reconventie vordert dat de vrouw hem compenseert voor de bruidsgave. De rechtbank oordeelt dat beide partijen onvoldoende hebben onderbouwd dat de ander onrechtmatig handelt door niet mee te werken aan de ontbinding van het religieuze huwelijk. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij de vrouw haar vordering heeft ingediend op 17 oktober 2023 en de man verzet heeft aangetekend op 28 december 2023. De mondelinge behandeling vond plaats op 17 april 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking nog niet definitief is en niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, wat een vereiste is voor de inschrijving van de echtscheiding bij de Iraanse ambassade. De rechtbank heeft het verstekvonnis van 29 november 2023 vernietigd en de vordering van de vrouw afgewezen, evenals de vorderingen van de man. De vrouw is veroordeeld in de proceskosten van de man in conventie, terwijl de proceskosten in reconventie zijn gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/659888 / HA ZA 24-56
Vonnis in verzet van 19 juni 2024
in de zaak van
[de vrouw]wonende op een geheim adres in Nederland,
oorspronkelijk eiseres, geopposeerde,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam,
tegen
[de man]te [woonplaats] ,
oorspronkelijk gedaagde, opposant,
eiser in reconventie,
advocaat mr. K. Mohasselzadeh te Voorburg.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van de vrouw van 17 oktober 2023, met producties 1 tot en met 6;
  • het verstekvonnis van 29 november 2023 met zaaknummer C/09/655761 / HA ZA 23-950;
  • de verzetdagvaarding tevens eis in reconventie van de man van 28 december 2023, met producties 1 tot en met 5;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met productie 7;
  • het tussenvonnis van 20 maart 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bevolen.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 april 2024. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen hun standpunten toegelicht en vragen van de rechtbank beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2017 gehuwd te [plaats] , Iran. Zij hebben bij de huwelijkssluiting een huwelijksakte getekend waarin onder meer staat dat de man aan de vrouw een bruidsgave verschuldigd is van 114 Bahar Azadi gouden munten.
2.2.
Bij beschikking van 8 april 2021 heeft de rechtbank Den Haag de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die beschikking is niet ingeschreven in de registers van de Burgerlijke stand.
2.3.
Bij vonnis van 23 februari 2022 heeft de rechtbank Den Haag de man veroordeeld tot overdracht van 114 Bahar Azadi gouden munten aan de vrouw. Dit vonnis heeft het gerechtshof Den Haag bij arrest van 4 april 2023 bekrachtigd. Dit arrest is onherroepelijk.
2.4.
Bij beschikking van 16 december 2022 heeft de rechtbank Den Haag opnieuw de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarbij is voor recht verklaard dat het Iraanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Dat is op 28 februari 2024 door het gerechtshof Den Haag bekrachtigd.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
De vrouw heeft bij de inleidende dagvaarding, samengevat, gevorderd dat de man zijn volledige en onvoorwaardelijke medewerking verleent aan het tot stand komen van de Iraanse religieuze echtscheiding tussen partijen, waaronder in ieder geval wordt verstaan het verschijnen tijdens een (nog te maken) afspraak met een geestelijke, de heer [naam] , en het inschrijven van de echtscheiding bij de Iraanse ambassade, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag of dagdeel en onder veroordeling van de man in de proceskosten, vermeerderd met rente. Zij heeft daarbij een productie overgelegd met informatie van de (website van de) ambassade van Iran over de vereisten voor het inschrijven van een echtscheiding
3.2.
De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat de man onrechtmatig handelt door te weigeren medewerking te verlenen aan de ontbinding van het Iraanse religieuze huwelijk conform het door haar (als productie 6 bij de dagvaarding) overgelegde stappenplan van de Iraanse ambassade. Zij wordt door het in stand houden van het Iraanse religieuze huwelijk in meerdere facetten van haar leven beperkt. Zo kan zij problemen ondervinden van de zijde van de Iraanse autoriteiten omdat zij door hen nog altijd als een gehuwde vrouw wordt beschouwd. Zij wijst daarbij op artikel 1:68 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.3.
Bij verstekvonnis van 29 november 2023 heeft deze rechtbank de vordering toegewezen, waarbij zij aan de opgelegde dwangsom een maximum heeft verbonden van € 50.000 en heeft bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten moest dragen.
3.4.
De man vordert in het verzet, samengevat, primair dat de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaart dan wel de dagvaarding nietig verklaart. Subsidiair vordert de man in het verzet dat de rechtbank de vordering van de vrouw afwijst. Zowel primair als subsidiair vordert de man de veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.5.
Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna bij de beoordeling verder in.
in reconventie
3.6.
De man vordert in reconventie, samengevat, dat de rechtbank:
  • de vrouw veroordeelt tot het verlenen van haar medewerking aan het tot stand komen van de religieuze echtscheiding;
  • bepaalt dat de vrouw bij de geestelijke verschijnt en dat in de door de geestelijke op te maken scheidingsakte moet worden vermeld dat de vrouw de man heeft gecompenseerd door af te zien van de bruidsgave;
  • bepaalt dat de vrouw gehouden is de overige kosten van de man te vergoeden;
een en ander onder veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.7.
Aan deze tegenvorderingen legt de man ten grondslag dat hij bereid is om medewerking te verlenen aan de religieuze echtscheiding onder de voorwaarde dat de vrouw hem compenseert en afstand doet van de bruidsgave en de overige kosten die de man heeft moeten maken. De vrouw is compensatie verschuldigd omdat zij heeft besloten een einde te maken aan het huwelijk, aldus de man. Hij verwijst daartoe naar artikelen 1146 en 1147 van het Iraans Burgerlijk Wetboek.
3.8.
De vrouw voert verweer.
3.9.
Op de stellingen van partijen gaat de rechtbank hierna bij de beoordeling verder in.

4.De beoordeling

tijdigheid verzet

4.1.
Het verstekvonnis is op 11 december 2023 aan de man betekend. Op 28 december 2023 heeft de man bij exploot van dagvaarding verzet gedaan. Daarmee is het verzet tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat de man in zoverre in zijn verzet kan worden ontvangen. De rechtbank zal de vordering van de vrouw opnieuw beoordelen, rekening houdend met het verweer van de man en in het verlengde daarvan ook zijn tegenvorderingen beoordelen.
ontvankelijkheidsverweer en beroep op nietigheid van de dagvaarding
4.2.
De man heeft in de eerste plaats als verweer gevoerd dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering dan wel dat de rechtbank de inleidende dagvaarding nietig moet verklaren omdat de vrouw hem onaangekondigd heeft gedagvaard nadat de advocaat van de man juist had laten weten dat de man bereid was om mee te werken aan ontbinding van het religieuze huwelijk op de ambassade. De man wijst er in dat verband ook op dat de voor inschrijving van de echtscheiding bij de ambassade benodigde stukken (nog) niet voorhanden zijn.
Dat verweer slaagt niet. Als al kan worden gezegd dat de procedure niet is aangekondigd, ten onrechte geen overleg is gezocht en een verkeerde voorstelling van zaken is gegeven in de dagvaarding, dan leidt dat niet tot niet-ontvankelijkheid van de vrouw of nietigheid van de dagvaarding.
ontbinding van het religieuze huwelijk
4.3.
De man heeft terecht aangevoerd dat de echtscheidingsbeschikking nog niet definitief is en niet is ingeschreven bij de Burgerlijke stand. Partijen beschikken dus niet over een definitieve echtscheidingsbeschikking en een origineel uittreksel van inschrijving daarvan, terwijl deze documenten volgens de door de vrouw overgelegde informatie van de Iraanse ambassade vereist zijn voor de procedure waaraan zij wil dat de man meewerkt. In die door de vrouw als productie 6 overgelegde informatie van de ambassade van Iran staat het volgende zogenoemde stappenplan:
“De procedure voor het inschrijven van een echtscheiding met wederzijdse instemming (gezamenlijk verzoek)
Geachte aanvragers, u dient eerst de Mikhak-website (…) te raadplegen wanneer u van plan bent de uitspraak van de echtscheiding met wederzijdse instemming te laten registeren. Nadat u de gerelateerde formulieren in de echtscheidingsrubriek hebt ingevuld en de trackingcode van het genoemde website hebt ontvangen, kunt u zich samen met de volgende documenten bij de consulaire afdeling van de ambassade wenden.
Voordat u zich registreert en een aanvraag op Mikhak-website indient, wordt u geadviseerd om het onderstaande toelichtingsbestand aandachtig te lezen.
Vereiste documenten:
1. Het invullen van de aanvraag formulier voor de echtscheidingsregistratie.
2. Het originele definitieve echtscheidingsvonnis afgegeven door de Nederlandse rechtbanken (Beschikking) met een officiële Farsi vertaling die door het Consulair Dienstencentrum (CDC) van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland is gelegaliseerd.
3. Het origineel uittreksel van het inschrijven van de echtscheidingsbeschikking (gebaseerd op de beschikking van de Nederlandse rechtbank) in de burgerlijke stand van de plaatselijke gemeente.
4. Het originele verklaring van sharia-scheiding [uitspreken van scheiding op religieuze wijze] afgegeven door de ambassade goedgekeurde islamitische centra.
Belangrijke opmerking: bij een (verklaring) sharia-scheiding dient de stand van zaken omtrent de bruidsgave en andere rechten en plichten tussen de echtgenoten te worden vermeld en gespecificeerd, met name is het verplicht om bij een Khul of Mobarat scheiding de hoogte van de kwijtgescholden bruidsschat te worden bepaald.
[In het geval van “khul” wordt de beëindiging van het huwelijk op gang gebracht door de vrouw. Zij biedt haar echtgenoot een vergoeding aan in ruil voor zijn toestemming om te scheiden. Een essentieel onderdeel van “khul” is dus de betaling van compensatie aan de echtgenoot, in ruil voor vrijlating van de vrouw. De compensatie bestaat hier meestal uit de kwijtschelding van het onbetaalde deel van de bruidsgift, alsook uit elke andere vorm van compensatie. “Mobarat” betekent elkaar haten. Het verschil tussen deze scheiding en “Khul” is dat het een wederzijdse haat is van de man en vrouw, dus de ruil voor echtscheiding kan niet meer zijn dan de bruidsschat.]
5. De originele “shenasnameh” [Iraans Geboorte/Identiteitsboekje] van de man en van de vrouw.
6. Het originele verblijfsdocument voor zowel man als vrouw (bij voorkeur Nederlands paspoort).
7. De originele huwelijksakte.
8. Het origineel Nederlands paspoort van de man en van de vrouw.
9. De originele Nationale Kaart van de man en vrouw (indien niet mogelijk, het overleggen van een Iraanse paspoort is verplicht).
10. Een pasfoto van de man en van de vrouw.
11. Betaling van de leges volgens het tarief voor consulaire dienstverlening.”
4.4.
Voor zover de vrouw met haar vordering beoogt dat de man meewerkt aan het inschrijven van de echtscheiding bij de ambassade volgens het stappenplan waarnaar zij in de dagvaarding verwijst, staat daaraan in de weg dat de echtscheidingsbeschikking nog niet definitief is en niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Daarbij komt dat tijdens de zitting naar voren is gekomen dat partijen niet beiden beschikken over de in het stappenplan genoemde (voor registratie vereiste) Iraanse papieren.
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangevoerd dat een inschrijving van de echtscheiding bij de Iraanse ambassade niettemin mogelijk is wanneer een originele verklaring van een sharia-scheiding wordt overgelegd (het vierde document dat is vereist volgens de informatie op de website van de Iraanse ambassade). De vordering in conventie moet volgens haar aldus worden opgevat, dat de man ertoe wordt veroordeeld dat hij bij een geestelijke instemt met een sharia-scheiding en verschijnt bij de Iraanse ambassade. Voor zover de vrouw bedoelt dat haar vordering niet ziet op de inschrijving van de echtscheiding volgens het stappenplan bij de ambassade, maar (alleen) op medewerking van de man aan de sharia-scheiding bedoeld onder 4 van de informatie van de ambassade, geldt het volgende.
4.6.
In de informatie van de Iraanse ambassade staat dat bij de sharia-scheiding de stand van zaken omtrent de bruidsgave en andere rechten en plichten tussen echtgenoten dient te worden vermeld en gespecificeerd. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat de vrouw de bruidsgave heeft opgevraagd van de man en dat de man bij vonnis van deze rechtbank van 23 februari 2022 is veroordeeld om haar die te betalen. Dat is in hoger beroep bekrachtigd. Die bruidsgave – en of de vrouw de man in het kader van de echtscheiding daarvoor compensatie moet bieden – vormt de kern van het geschil tussen partijen. De vrouw heeft aangevoerd dat bij de sharia-scheiding voor wat betreft de bruidsgave kan worden volstaan met verwijzen naar het vonnis van 23 februari 2022 van deze rechtbank. De man stelt echter dat hij vanwege de echtscheiding recht heeft op (volledige) compensatie van de bruidsgave. Hij heeft daartoe aangevoerd dat naar Iraans recht echtscheiding gevolgen heeft waaraan de vrouw gebonden is en hij heeft daarbij verwezen naar het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 6 september 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:8126). Hij wil wel aan ontbinding van het religieuze huwelijk meewerken als de vrouw overeenkomstig de bij het huwelijk gemaakte afspraken afziet van haar aanspraak op de bruidsgave. Daarom vordert hij dat in reconventie. Daartoe is de vrouw echter niet bereid, zij heeft tijdens de zitting aangegeven bereid te zijn tot compensatie van hooguit één Bahar Azadi gouden munt.
4.7.
Gelet op de stellingen van de man, is naar het oordeel van de rechtbank niet zozeer sprake van een situatie waarin de man weigert mee te werken aan de ontbinding van het religieuze huwelijk, maar van een situatie waarbij de rechtbank moet beoordelen of van de man kan worden verwacht dat hij meewerkt aan de religieuze echtscheiding zonder dat hij een beroep kan doen op de afspraken die partijen bij het sluiten van het huwelijk hebben gemaakt. Zie ook hetgeen op dit punt in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel inzake tegengaan huwelijkse gevangenschap is overwogen: kst-35348-3.pdf (officielebekendmakingen.nl)
“De rechter zal, als het bedoelde bevel tot medewerking in een van de hiervoor genoemde procedures wordt verzocht, beoordelen of de weigering om de ontbinding van de religieuze verbintenis tot stand te brengen onrechtmatig is. Hij zal daarbij moeten beoordelen of de aangesproken persoon voldoende zwaarwegende belangen heeft voor het niet verlenen van medewerking. Als die worden aangevoerd, zal de rechter in overeenstemming met de bestaande rechtspraak alle omstandigheden van het geval bij zijn oordeel moeten betrekken, met name de mate waarin de verzoeker bij uitblijven van het tenietgaan van de religieuze verbintenis in verdere levensmogelijkheden wordt beperkt, de aard en het gewicht van de bezwaren die bij de weigerachtige persoon tegen de medewerking bestaan en de kosten die aan die medewerking zijn verbonden, zulks mede in verband met de vermogenspositie van partijen en de eventuele bereidheid van de verzoeker deze kosten ten dele of geheel voor eigen rekening te nemen. Dit alles in het licht van de vrijheid van religie en levensovertuiging van betrokkenen en de scheiding van kerk en staat. Slechts als de rechter van oordeel is dat het verlenen van medewerking aan het teniet doen gaan van de religieuze verbintenis tussen de echtgenoten in redelijkheid niet van betrokkene verwacht kan worden, zal hij het verzoek tot verlenen van het bevel afwijzen.
De rechtbank kan alleen recht doen aan partijen indien zij bij de beoordeling van de vordering van de vrouw tot meewerken aan de religieuze scheiding met deze aspecten en gevolgen rekening houdt.”
4.8.
Ontbinding van het Iraanse religieuze huwelijk kan in verschillende vormen, al naar gelang de omstandigheden die tot de scheiding hebben geleid. Tussen partijen is in geschil welke vorm van scheiding in dit geval aan de orde is en uitgesproken zou moeten worden en – daarmee samenhangend – of de man daarbij compensatie van de bruidsgave toekomt. De vrouw is daar in het geheel niet op ingegaan, terwijl dit wezenlijke aspecten en gevolgen zijn van de ontbinding van het religieuze huwelijk naar Iraans en islamitisch recht. Uit de dagvaarding en uit de toelichting daarop tijdens de zitting valt ook niet op te maken wat zij in dit verband precies voor ogen heeft en van de man verlangt, en waarom de man onder de gegeven omstandigheden onrechtmatig jegens haar handelt door niet mee te werken aan de door haar beoogde (wijze van) ontbinding van het religieuze huwelijk. Haar vordering is daarom niet toewijsbaar.
4.9.
Tijdens de zitting heeft de man toegelicht dat hij alleen kan instemmen met ontbinding van het religieuze huwelijk als de vrouw hem daarbij de bruidsgave compenseert. De rechtbank vat de eerste twee onderdelen van de vordering in reconventie daarom (gezamenlijk op) op als vordering om de vrouw te veroordelen mee te werken aan ontbinding van de religieuze huwelijk waarbij wordt vastgesteld dat de vrouw hem de bruidsgave volledig moet compenseren. De man heeft op zijn beurt naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende onderbouwd dat de vrouw onder de gegeven omstandigheden onrechtmatig jegens hem handelt door niet mee te werken aan de door hem beoogde wijze van ontbinding van het religieuze huwelijk. Ook zijn vordering moet daarom worden afgewezen.
vergoeding overige kosten
4.10.
De man vordert ook vergoeding van ‘overige kosten’ door de vrouw. Omdat daarbij geen concreet bedrag is genoemd en ook niet is toegelicht om welke kosten het gaat en op welke grond de vrouw hem die moet vergoeden, is die vordering niet voldoende bepaald. De man heeft ook geen feiten en omstandigheden aangedragen die de conclusie rechtvaardigen dat de vrouw hem een bepaald bedrag aan kosten moet vergoeden. Tijdens de zitting heeft de man gezegd dat het gaat om een vordering uit onrechtmatige daad omdat de vrouw naar Iraans recht onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld, maar dat biedt onvoldoende aanknopingspunten om de vordering te kunnen beoordelen. De vordering zal worden afgewezen.
conclusie en proceskosten
4.11.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het verzet gegrond is. Het verstekvonnis zal daarom worden vernietigd en de vordering van de vrouw wordt alsnog afgewezen. Ook de vorderingen van de man worden afgewezen.
4.12.
De rechtbank is het met de man eens dat (de advocaat van) de vrouw in de dagvaarding de rechtbank niet naar behoren heeft voorgelicht omdat daaruit niet valt op te maken dat over de bruidsgave al is geprocedeerd en een onherroepelijke beslissing is gegeven en dat partijen met name verdeeld zijn over de vraag of bij echtscheiding en ontbinding van het religieuze huwelijk de vrouw de man moet compenseren. Dat de advocaat van de vrouw de procedure is gestart zonder de hem bekende advocaat van de man daarover in te lichten verdient ook geen schoonheidsprijs. Een en ander vormt in deze zaak aanleiding om in conventie niet zoals gebruikelijk de kosten te compenseren, maar volgens de hoofdregel de vrouw als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de proceskosten van de man in conventie. Die worden begroot op € 1.855,86, opgebouwd uit:
  • € 129,86 voor het exploot van (verzet) dagvaarding;
  • € 320 voor griffierecht;
  • € 1.228 voor salaris advocaat (2 punten tarief II, € 614);
  • € 178 aan nakosten, bij betekening van het vonnis te vermeerderen met € 92 en de explootkosten.
4.13.
De proceskosten in reconventie worden op de gebruikelijke wijze gecompenseerd, omdat partijen (gewezen) echtelieden zijn.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
vernietigt het verstekvonnis door deze rechtbank op 29 november 2023 onder zaaknummer / rolnummer C/09/655761 / HA ZA 23-950 tussen partijen gewezen;
en beslist als volgt:
5.2.
wijst de vordering af;
5.3.
veroordeelt de vrouw in de proceskosten van de man in conventie begroot op € 1.855,86, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Indien de vrouw niet tijdig betaalt en het vonnis haar wordt betekend komen daar nog € 92 en de kosten van de betekening bij;
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af;
5.5.
compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp en in het openbaar uitgesproken op19 juni 2024. [1]

Voetnoten

1.type: 3053