ECLI:NL:RBDHA:2024:9399

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
NL24.22030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling op basis van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot risico op onttrekking aan toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd aan eiser, een vreemdeling van Surinaamse nationaliteit. De maatregel was gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser had op 24 mei 2024 asiel aangevraagd, terwijl hij eerder een terugkeerprocedure had ondergaan. De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren in het detentiecentrum Rotterdam. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting is het onderzoek gesloten, maar op 14 juni 2024 heropende de rechtbank het onderzoek omdat niet alle relevante aspecten waren behandeld. De staatssecretaris voegde aanvullende stukken toe, waarop eiser op 17 juni 2024 reageerde. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en de zaak beoordeeld.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht had opgelegd op basis van de b-grond, omdat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond. Eiser had zich niet aan de Vreemdelingenwet gehouden en had geen geldig paspoort. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel niet mogelijk was. Eiser had eerder asiel aangevraagd om zijn terugkeer te frustreren, wat de staatssecretaris zwaar kon aanrekenen. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in de maatregel van bewaring correct was uitgevoerd, ondanks dat in de eerste maatregel abusievelijk geen verzwaarde belangenafweging was opgenomen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.22030

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Surinaamse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b en c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juni 2024 met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek op 14 juni 2024 heropend met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit omdat was gebleken dat niet alle relevante aspecten van de zaak ter zitting op 7 juni 2024 zijn behandeld. De staatssecretaris is verzocht aanvullende stukken aan het dossier te voegen, wat zij op 14 juni 2024 heeft gedaan. Eiser heeft binnen de aan hem gegeven termijn op 17 juni 2024 op de nieuwe stukken gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op 17 juni 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De staatssecretaris heeft onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b (b-grond) en c (c-grond), van de Vw. Indien aan de daarvoor gestelde eisen is voldaan, is elk van deze gronden afzonderlijk voldoende om de maatregel te kunnen dragen. In dit verband stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van eisers asielaanvraag, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen (b-grond). De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Daarnaast heeft de staatssecretaris in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen (c-grond).
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend is toe te passen.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bepreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag b-grond
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel terecht op basis van de b-grond van artikel 59b van de Vw is opgelegd. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), bijvoorbeeld de uitspraak van
6 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4011, volgt dat met een deugdelijke motivering van het bestaan van een risico op onttrekking aan het toezicht – door middel van de in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb 2000 opgenomen lichte en zware gronden – ook gegeven is dat een maatregel van bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat anders die gegevens niet zouden kunnen worden verkregen.
Gronden b-grond
5. De staatssecretaris heeft ter zitting zware gronden 3c en 3h laten vallen.
5.1.
De rechtbank overweegt dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3d, 4a, 4c en 4d niet zijn betwist en voldoende grond vormen voor het standpunt van de staatssecretaris dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser is immers niet in het bezit van een geldig paspoort met visum of verblijfstitel en is vijf jaar geleden met een vals paspoort van Suriname naar Frankrijk en vanuit daar naar Nederland gereisd (3a). Eiser heeft zich daarnaast niet bij de korpschef gemeld conform artikel 4.39 Vb (3b) en verricht geen handelingen om zijn identiteit vast te kunnen stellen (3d). Tot slot heeft eiser zich niet gehouden aan het bepaalde in artikel 4.39 en 4.21 Vb (4a), heeft hij niet aangetoond over een vaste woon- of verblijfplaats te beschikken (4c) en beschikt hij niet over voldoende middelen van bestaan (4d). Het risico op onttrekking is daarbij voldoende gemotiveerd.
Grondslag c-grond
6. De rechtbank is van oordeel dat ook artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c Vw (c-grond) terecht aan de maatregel ten grondslag is gelegd. Eiser werd reeds voor het opleggen van de huidige maatregel in bewaring gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn en heeft reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure gehad. Aan eiser is op 17 mei 2024 een vlucht naar Suriname op
25 mei 2024 aangezegd, waarna eiser op 24 mei 2024 wederom asiel heeft aangevraagd. Het is aannemelijk dat eiser dit op het laatste moment heeft gedaan om zijn terugkeer te frustreren.
Belangenafweging
7. Eiser voert aan dat er geen verzwaarde belangenafweging is gemaakt. Er bevinden zich twee maatregelen van bewaring in het dossier, beide gedateerd op 24 mei 2024. De eerste is ondertekend om 15:05 uur, de tweede om 15:21 uur. Eiser stelt zich op het standpunt dat de eerste maatregel geldend is, nu deze niet is opgeheven. In deze maatregel is geen verzwaarde belangenafweging opgenomen, wat ook blijkt uit het aanvullend proces-verbaal van 24 mei 2024 waarin dit wordt aangegeven. De maatregel is daarmee onvoldoende gemotiveerd en dus onrechtmatig.
7.1.
De rechtbank overweegt dat uit het aanvullend proces-verbaal van 24 mei 2024 blijkt dat in de eerste maatregel van 15:05 uur abusievelijk de verzwaarde belangenafweging niet is opgenomen. Om die reden is een nieuwe (vervangende) maatregel opgesteld, die aan eiser is uitgereikt en is verzonden naar zijn gemachtigde. De gemaakte belangenafweging is daarbij aan eiser uitgelegd. De rechtbank is van oordeel dat uit het voorgaande duidelijk blijkt dat de tweede maatregel de eerste heeft vervangen en onderhavig beroep aldus ziet op de tweede maatregel. Dat in de tweede maatregel niet expliciet staat verwoord dat de eerste maatregel wordt opgeheven, leidt niet tot een ander oordeel. Dat de maatregel onvoldoende gemotiveerd is wegens het ontbreken van de belangenafweging volgt de rechtbank dan ook niet.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat onvoldoende is gemotiveerd waarom geen lichter middel is toegepast. Eiser wijst er daarbij op dat er oude informatie in de maatregel is opgenomen en dat de omstandigheden die eiser in het gehoor van 24 mei 2024 heeft aangedragen, niet in de motivatie van het lichter middel zijn opgenomen. Zo staat er in de maatregel onder het lichter middel nog steeds dat de vriendin van eiser bij haar ouders woont, terwijl eiser in het gehoor heeft aangeven dat zij inmiddels zelfstandig woont. Ook betwist eiser hetgeen in de maatregel is opgenomen over zijn oma. De staatssecretaris zou telefonisch contact met deze vrouw hebben gehad, maar een proces-verbaal of ander stuk waar dit uit zou blijken ontbreekt in het dossier. Volgens eiser leidt het voorgaande tot de conclusie dat een lichter middel zoals een meldplicht had volstaan. Eiser kan immers verblijven bij zijn vriendin, oma of in een AZC in afwachting van zijn asielaanvraag.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. De staatssecretaris heeft eiser daarbij zwaar aan kunnen rekenen dat eiser in augustus 2023 met onbekende bestemming is vertrokken, vervolgens in september 2023 asiel aanvraagt om deze een paar dagen later in te trekken. Eiser frustreert vervolgens zijn uitzetting door een dag voor de geplande vlucht wederom asiel aan te vragen. Dat eiser met een meldplicht bij zijn gestelde oma, vriendin of in een AZC zou kunnen verblijven volgt de rechtbank reeds om het voorgaande niet. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit het gehoor van 4 september 2024 duidelijk blijkt dat er telefonisch contact is geweest met de gestelde oma van eiser en zij heeft aangegeven dat eiser niet haar kleinzoon is. Ook weigerde zij een adres op te geven. Dat de informatie omtrent de woonsituatie van de vriendin van eiser niet actueel zou zijn leidt, wat daar verder ook van zij, gezien het voorgaande ook niet tot een ander oordeel.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de medische omstandigheden van eiser, namelijk dat hij ADHD heeft en depressief wordt, voldoende betrokken heeft bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Verweerder heeft immers aangeven dat er in het detentiecentrum gespecialiseerde zorg aanwezig is en dat indien er zich psychische klachten voordoen de behandeling in het detentiecentrum kan worden aangevangen dan wel voortgezet. Als er niet voldoende zorg kan worden gegeven zal eiser worden overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis, een penitentiair psychiatrisch centrum of een gesloten gezondheidsinstelling.
8.3.
Tot slot is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eiser geeft aan een pasgeboren zoon te hebben. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat eiser geen bewijs heeft overgelegd dat zijn vriendin is bevallen en eiser de vader is van het kind, zodat ook deze omstandigheid geen aanleiding geeft een lichter middel op te leggen.
Voortvarendheid
9. De termijn in artikel 59b, tweede lid, van de Vw moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de staatssecretaris voldoende voortvarend moet handelen om ervoor te zorgen dat eiser voor een zo kort mogelijke termijn in bewaring wordt gehouden. De staatssecretaris is vanaf het moment van inbewaringstelling verplicht om voldoende voortvarend te handelen. [1] Op 28 mei 2024 heeft de staatssecretaris verzocht om een medisch advies waarin de medische omstandigheden van eiser in kaart worden gebracht die van invloed zijn op het vermogen van eiser coherent te verklaren tijdens gehoren bij de IND met betrekking tot de asielaanvraag van eiser. Dit advies is op 5 juni 2024 uitgebracht en aan het dossier toegevoegd. Ook heeft op 5 juni 2024 het aanmeldgehoor van eiser plaatsgevonden.
De staatssecretaris gaat daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend te werk. De stelling van eiser dat niet verwacht kan worden dat de staatssecretaris binnen de wettelijke termijn een beslissing zal kunnen nemen, acht de rechtbank voorbarig.

Conclusie en gevolgen

10. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een - uit het Unierecht voortvloeiende - voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1156.