ECLI:NL:RBDHA:2024:9372
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser stelt dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag en dat Bulgarije niet kan worden beschouwd als een veilige derde staat, in het licht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser beoordeeld. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
Tijdens de zitting op 14 mei 2024 heeft eiser, zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder deelgenomen aan het onderzoek. De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen het besluit van verweerder zorgvuldig gewogen. Eiser voert aan dat Bulgarije niet kan worden vertrouwd en dat zijn overdracht aan Bulgarije in strijd is met het verbod op indirect refoulement. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris op goede gronden heeft aangenomen dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending.