ECLI:NL:RBDHA:2024:9372

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
18 juni 2024
Zaaknummer
NL24.16071 en NL24.16072
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. Eiser stelt dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag en dat Bulgarije niet kan worden beschouwd als een veilige derde staat, in het licht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser beoordeeld. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Tijdens de zitting op 14 mei 2024 heeft eiser, zijn gemachtigde, en de gemachtigde van verweerder deelgenomen aan het onderzoek. De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen het besluit van verweerder zorgvuldig gewogen. Eiser voert aan dat Bulgarije niet kan worden vertrouwd en dat zijn overdracht aan Bulgarije in strijd is met het verbod op indirect refoulement. De rechtbank concludeert echter dat de staatssecretaris op goede gronden heeft aangenomen dat Bulgarije zijn verdragsverplichtingen nakomt en dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat eiser een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.16071 en NL24.16072
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen [eiser], eiser/verzoeker (hierna: eiser)
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Timmer), en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. Gizem).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 11 april 2024 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, H. Jafoute als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd; de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. In dit geval heeft
Nederland op 14 december 2024 bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Bulgarije heeft dit verzoek op 20 december 2024 aanvaard.
Waarom is eiser het niet eens met het besluit?
5. Eiser voert primair aan dat niet Bulgarije, maar Oostenrijk verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag en wijst ter onderbouwing op een arrest van het Hof van Justitie van 12 januari 20231. Subsidiair voert eiser aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat het bestreden besluit gebrekkig is gemotiveerd. Volgens eiser kan verweerder niet ter onderbouwing verwijzen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 29 februari 2024 – waarin zij heeft geoordeeld dat ten aanzien van Bulgarije mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel -, omdat de Afdeling ex tunc toetst of de desbetreffende rechtbank tot een juist oordeel heeft kunnen komen. Eiser wijst verder op een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 11 december 20232. Ook wijst eiser op het AIDA rapport van april 2024, waarin staat dat een vreemdeling in detentie wordt geplaatst met het oog op terugkeer als zijn asielaanvraag onherroepelijk is afgewezen. Heropening van die procedure is niet mogelijk. Zijn overdracht is daarom in strijd met het verbod op indirect refoulement.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verantwoordelijkheid Oostenrijk
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het arrest van het Hof van Justitie niet slaagt, omdat er in de onderhavige procedure sprake is van een andere situatie. Uit de stukken in het dossier kan namelijk niet worden opgemaakt dat Oostenrijk daadwerkelijk een claimverzoek bij de Bulgaarse autoriteiten heeft ingediend en dat er een overdrachtsbesluit is vastgesteld. Uit de eigen verklaring van eiser kan worden opgemaakt dat hij een definitief besluit tot het indienen van een claimverzoek door de Oostenrijkse autoriteiten niet heeft afgewacht en dat hij, na twee weken in Oostenrijk te zijn geweest, naar Nederland is afgereisd. Verder hebben de Bulgaarse autoriteiten het claimverzoek van verweerder op 20 december 2023 expliciet geaccepteerd. Nu de Bulgaarse autoriteiten voor de beoordeling van hun verantwoordelijkheid voor deze asielaanvraag van dezelfde gegevens uit Eurodac dienen uit te gaan als Oostenrijk en Nederland en aan dezelfde regelgeving van de Dublinverordening zijn gebonden, valt niet in te zien waarom verweerder - na het expliciete akkoord van Bulgarije - nog zou moeten vermoeden dat sprake is van enige verantwoordelijkheid van de Oostenrijkse autoriteiten in een situatie zoals hier aan de orde. Verweerder heeft gezien het voorgaande op goede gronden een claimverzoek bij Bulgarije ingediend.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

7. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Bulgarije zijn
1. ECLI:EU:C:2023:4.
verdragsverplichtingen tegenover Dublinclaimanten nakomt. De hoogste bestuursrechter - de Afdeling - heeft op 16 augustus 2023 en 29 februari 20243 in zaken zoals deze geoordeeld dat dit uitgangspunt klopt. Het is daarom aan eiser om met concrete aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Bulgarije, als gevolg van het niet nakomen van de internationale verplichtingen door de Bulgaarse autoriteiten, een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat in dit geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat er geen sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De enkele omstandigheid dat de Afdeling in haar oordeel van 29 februari 2024 ex tunc een uitspraak van zittingsplaats Haarlem van 22 december 2023 zou hebben getoetst, betekent niet dat verweerder geen waarde kan hechten aan het meest recente oordeel van de Afdeling over het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije. Eiser heeft hiervoor ook geen inhoudelijke argumenten gegeven. Overigens is de uitspraak van zittingsplaats Haarlem waar eiser op wijst ouder dan de uitspraak waar de Afdeling over heeft geoordeeld. Omdat eiser zijn beroepsgronden ten aanzien van het AIDA rapport van april 2024 tijdens de zitting heeft laten vallen, zal de rechtbank zich niet hierover uitspreken.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep ongegrond.
10. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit4, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
11. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
4 Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 mei 2024

Documentcode: DSR37488531

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.