ECLI:NL:RBDHA:2024:9369
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake Dublin-overdracht aan Polen
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 mei 2024 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De opposant, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, had eerder beroep ingesteld tegen de beslissing van de staatssecretaris om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Polen verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. De rechtbank had op 28 februari 2024 het beroep ongegrond verklaard, waarna de opposant op 10 april 2024 verzet heeft ingesteld.
Tijdens de zitting op 14 mei 2024 heeft de gemachtigde van de geopposeerde, mr. Gizem, deelgenomen. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet van toepassing is op Polen. De opposant heeft zijn medische situatie en familieomstandigheden niet voldoende onderbouwd, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de behandeling van het beroep aan te houden in afwachting van prejudiciële vragen van een andere rechtbank.
De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, omdat de opposant niet heeft aangetoond dat de eerdere uitspraak zonder zitting niet kon worden gedaan. De rechtbank heeft overwogen dat de bestuursrechter de bevoegdheid heeft om zonder zitting uitspraak te doen als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De opposant heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een andere beslissing rechtvaardigen. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak in stand gelaten en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.