In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
Verweerder heeft kenbaar gemaakt dat hij vanaf 15 januari 2024 in nareiszaken het first-in first-out (fifo)-principe hanteert. In verband met deze nieuwe werkwijze verzoekt verweerder de rechtbank primair om beroepen tegen het niet tijdig beslissen op aanvragen in nareiszaken aan te houden tot het moment dat verweerder de betreffende zaken zal gaan behandelen. De rechtbank wijst het verzoek af, omdat de aard van een beroep tegen het niet tijdig beslissen zich in beginsel tegen een aanhouding verzet. Eiser heeft op 6 februari 2023 zijn aanvraag ingediend, en verweerder heeft deze aanvraag op 20 februari 2023 ontvangen. Verweerder moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen, maar heeft de beslistermijn met drie maanden verlengd. Eiser heeft verweerder op 27 oktober 2023 in gebreke gesteld, wat na het verstrijken van de beslistermijn is gebeurd. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend en gegrond is verklaard.
De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen een termijn van acht weken na verzending van de uitspraak moet beslissen. Indien verweerder binnen die termijn besluit tot nader onderzoek, moet het besluit binnen twintig weken na verzending van deze uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank legt verweerder een dwangsom op van € 100,- voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50 en het door hem betaalde griffierecht van € 187,- moet door verweerder worden vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. van Eerden, griffier.