ECLI:NL:RBDHA:2024:9316
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van tijdelijke bescherming voor een Oekraïense vluchteling
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser, een Oekraïense vluchteling, tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had verzocht om tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming, maar de staatssecretaris had vastgesteld dat eiser geen verblijfsrecht had in Nederland. Dit besluit was gebaseerd op de vaststelling dat eiser Oekraïne vóór de relevante peildatum had verlaten en dus niet onder de doelgroep viel die recht heeft op tijdelijke bescherming. Eiser had zijn beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat hij ontheemd was geraakt door de oorlog in Oekraïne en dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn situatie.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat eiser niet onder de doelgroep viel die recht heeft op tijdelijke bescherming, omdat hij Oekraïne al vóór de peildatum had verlaten. De rechtbank volgde eiser niet in zijn stelling dat hij ontheemd was geraakt in de zin van de Richtlijn, aangezien hij niet in Oekraïne verbleef ten tijde van de militaire invasie. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris geen onderzoek hoefde te doen naar de hoofdverblijfplaats van eiser, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen recht had op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter E.E.M. van Abbe en bekendgemaakt op 3 juni 2024.