ECLI:NL:RBDHA:2024:9316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
NL24.3641
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van tijdelijke bescherming voor een Oekraïense vluchteling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eiser, een Oekraïense vluchteling, tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had verzocht om tijdelijke bescherming op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming, maar de staatssecretaris had vastgesteld dat eiser geen verblijfsrecht had in Nederland. Dit besluit was gebaseerd op de vaststelling dat eiser Oekraïne vóór de relevante peildatum had verlaten en dus niet onder de doelgroep viel die recht heeft op tijdelijke bescherming. Eiser had zijn beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat hij ontheemd was geraakt door de oorlog in Oekraïne en dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn situatie.

De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat eiser niet onder de doelgroep viel die recht heeft op tijdelijke bescherming, omdat hij Oekraïne al vóór de peildatum had verlaten. De rechtbank volgde eiser niet in zijn stelling dat hij ontheemd was geraakt in de zin van de Richtlijn, aangezien hij niet in Oekraïne verbleef ten tijde van de militaire invasie. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris geen onderzoek hoefde te doen naar de hoofdverblijfplaats van eiser, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor tijdelijke bescherming.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en geen recht had op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door rechter E.E.M. van Abbe en bekendgemaakt op 3 juni 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.3641
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. J.A. Pieters),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van de staatssecretaris dat eiser geen verblijfsrecht heeft in Nederland op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming¹ (hierna: de Richtlijn).
1.1.
In het besluit van 12 oktober 2023 heeft de staatssecretaris meegedeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. In het bestreden besluit van 10 januari 2024 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris daarbij gebleven.
1.2.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, N. Narolska als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.4.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.
1 Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001, betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris op goede gronden heeft vastgesteld dat eiser geen recht heeft op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat de zaak over?
4. Eiser heeft de Oekraïense nationaliteit. Hij heeft Oekraïne verlaten op
17 november 2021. Tussen 21 en 28 november 2021 verbleef hij in Duitsland. Op 28 november 2021 is eiser aangekomen in Nederland.
Wat is het juridisch kader?
5. Voor ontheemden die vluchten uit Oekraïne is de Richtlijn in werking gesteld in het Uitvoeringsbesluit². In artikel 2 van dat Uitvoeringsbesluit is vastgelegd op welke doelgroepen de tijdelijke bescherming van toepassing is. Het betreft onder meer Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven. In artikel 3.1a, onder e, van het Vreemdelingenbesluit, in samenhang met artikel 3.9a van het Vreemdelingen Voorschrift, zijn ook de volgende doelgroepen onder de tijdelijke bescherming gebracht: vreemdelingen die de Oekraïense nationaliteit hebben en (1) die na 26 november 2021 Oekraïne zijn ontvlucht, of (2) die in de periode van 27 november 2021 tot en met 23 februari 2022 naar het grondgebied van de Unie zijn gereisd of (3) die kunnen aantonen dat ze in de periode vóór 27 november 2021 feitelijk al in Nederland verbleven.

Wat vindt de staatssecretaris?

6. Volgens de staatssecretaris valt eiser niet onder de doelgroep waarvoor de tijdelijke bescherming geldt. Eiser is namelijk op 17 november 2021 en dus vóór de peildatum van 27 november 2021 al vertrokken uit Oekraïne en was niet vóór deze datum in Nederland.
Wat vindt eiser en wat is het oordeel van de rechtbank daarover?
7. Eiser voert aan dat hij wel degelijk onder de doelgroep van de Richtlijn valt. Hij is weliswaar al vertrokken op 17 november 2021, maar niet met de intentie om zijn hoofdverblijf te plaatsen. Als gevolg van het conflict dat op 24 februari 2022 is uitgebroken, kan hij niet terugkeren naar zijn woning in Oekraïne. Ook hij is dus ontheemd geraakt als gevolg van de oorlog in Oekraïne. De interpretatie van het begrip ontheemde in het Vreemdelingen Voorschrift is onjuist en te formalistisch. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 oktober 2023³. Volgens eiser heeft de staatssecretaris onvoldoende onderzoek gedaan naar de vraag waar eiser zijn hoofdverblijf had ten tijde van belang en had de staatssecretaris eiser daarover moeten horen. Voor zover niet op voorhand duidelijk is dat eiser valt onder het begrip ‘ontheemde’ zoals neergelegd in het Uitvoeringsbesluit, verzoekt eiser de rechtbank om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de EU.
2 Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat eiser Oekraïne vóór de peildatum van 27 november 2021 heeft verlaten. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat hij ontheemd is geraakt in de zin van de Richtlijn. Van belang is of hij onder het begrip ontheemde als in de onder 5 genoemde regelgeving valt. Het Uitvoeringsbesluit strekt ertoe tijdelijke bescherming te verlenen aan Oekraïense onderdanen die in Oekraïne verbleven en die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt door de militaire invasie. Anders dan eiser heeft gesteld, blijkt uit deze tekst dat het gaat om Oekraïense onderdanen die direct voor 24 februari 2022 nog in Oekraïne verbleven. Eiser verbleef sinds 17 november 2021 niet meer in Oekraïne en heeft Oekraïne daarom ook niet verlaten vanwege de militaire invasie, maar vanwege een andere reden. Eiser is daarmee dus niet ontheemd geraakt zoals bedoeld in het Uitvoeringsbesluit. Eiser valt dan ook niet onder één van de doelgroepen zoals genoemd in het Uitvoeringbesluit en ook niet onder de Nederlandse (ruimere) implementatie van de Richtlijn. Dit betekent ook dat de staatssecretaris geen onderzoek heeft hoeven doen, bijvoorbeeld in de vorm van het horen in bezwaar, naar de vraag waar eiser zijn hoofdverblijf had. De beroepsgrond slaagt niet. Voor het stellen van prejudiciële vragen bestaat geen aanleiding.
9. Eiser voert vervolgens aan dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. In dit verband verwijst eiser naar het Verlengingsbesluit⁴ dat is genomen omdat ontheemden uit Oekraïne niet in veilige en duurzame omstandigheden naar Oekraïne kunnen terugkeren. Niet valt in te zien dat van eiser wordt verlangd dat hij een asielaanvraag indient, terwijl ook voor eiser geldt dat hij niet onder veilige en duurzame omstandigheden kan terugkeren naar Oekraïne.
10. De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank heeft al geoordeeld dat eiser geen tijdelijke bescherming heeft zoals bedoeld in het Uitvoeringsbesluit (en de Nederlandse implementatie daarvan). De verlenging van deze tijdelijke bescherming met het Verlengingsbesluit geldt daarom voor eiser evenmin. Dat eiser verwijst naar de tekst in het Verlengingsbesluit, waarvan hij meent dat deze tekst op hem ziet, maakt niet dat hij alsnog onder de Richtlijn valt. Daarnaast heeft eiser niet toegelicht of onderbouwd waarom het bestreden besluit gelet op het Verlengingsbesluit in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel. Voor zover eiser met zijn stelling - dat ook hij niet in veilige en duurzame omstandigheden kan terugkeren naar Oekraïne - heeft bedoeld dat ook hij bescherming nodig heeft, heeft de staatssecretaris hem terecht naar de asielprocedure verwezen. De stelling van eiser dat de staatssecretaris hem (onnodig) naar de asielprocedure verwijst, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen omstandigheid die het bestreden besluit jegens eiser onevenredig maakt. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Voor zover eiser ter zitting heeft willen aanvoeren dat het bestreden besluit ook in strijd is met het evenredigheidsbeginsel omdat hij wel onder de doelgroep was gevallen als hij slechts 1 of 2 dagen eerder (dus vóór 27 november 2021) Nederland was ingereisd, overweegt de rechtbank als volgt. De staatssecretaris heeft de vrijheid om de procedure in te richten waarin wordt bepaald wie recht heeft op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn, zolang hij het doel en nuttig effect van de Richtlijn niet in gevaar brengt. De staatssecretaris heeft daarbij de peildatum al verruimd ten opzichte van het Uitvoeringsbesluit. Inherent aan het stellen van voorwaarden om onder het bereik van de regelgeving te kunnen vallen, is voorts dat er gevallen zijn die er buiten vallen. Dat gegeven
4 Uitvoeringsbesluit (EU) 2023/2409 van 19 oktober 2023.
betekent niet dat geen voorwaarden kunnen worden gesteld en dat daaraan niet mag worden vastgehouden als het gaat om een Oekraïner die vóór de peildatum Oekraïne heeft verlaten of niet vóór de peildatum al feitelijk in Nederland verbleef. De beroepsgrond kan ook in zoverre niet slagen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
03 juni 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.