ECLI:NL:RBDHA:2024:9306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
NL24.11530
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en detentiegeschiktheid van een Algerijnse vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 maart 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die op 1 februari 2024 aan eiser, een Algerijnse vreemdeling, is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft een voortgangsrapportage overgelegd, waar eiser op heeft gereageerd. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was.

De rechtbank overweegt dat de maatregel van bewaring eerder is getoetst en rechtmatig is bevonden tot het sluiten van het onderzoek dat aan een eerdere uitspraak ten grondslag ligt. De rechtbank concludeert dat het detentiecentrum Rotterdam kan worden gekwalificeerd als een speciale inrichting voor bewaring, zoals bedoeld in artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat zijn medische situatie hem ongeschikt maakt voor detentie. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft aangetoond dat er adequate medische zorg beschikbaar is in het detentiecentrum.

De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en wijst ook het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.11530
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: H. Toonders).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 1 februari 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd en vervolgens heeft de staatssecretaris een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 16 februari 2024 (in de zaak NL24.3672) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de
rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
Detentiegeschiktheid
4. Het detentiecentrum Rotterdam kan worden gekwalificeerd als een speciale inrichting voor bewaring als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn. De enkele stelling van eiser dat zijn medische situatie en het nemen van medicatie maakt dat hij niet in bewaring kan blijven, is onvoldoende voor het oordeel dat hij detentieongeschikt is dan wel dat hij overgeplaatst dient te worden naar het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Veldzicht. Uit de Afdelingsuitspraak van 5 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:16) volgt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de in detentie beschikbare zorg in zijn geval niet toereikend is, dat hij niet in staat is de inbewaringstelling op verantwoorde wijze te ondergaan of dat zijn medische omstandigheden in detentie door gebrek aan medische zorg zullen verslechteren. Eiser heeft verder niet nader onderbouwd dat zijn gezondheidstoestand door het voortduren van de maatregel in gevaar is of komt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris genoegzaam toegelicht dat in het detentiecentrum afdoende medische voorzieningen voorhanden zijn. Van enige onzorgvuldigheid in dit verband is de rechtbank dus niet gebleken. Evenmin zijn voor zo'n oordeel concrete aanknopingspunten in het dossier aanwezig. Het betoog van eiser dat de staatssecretaris in dit kader een kenbare belangenafweging moet maken, volgt de rechtbank niet. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
6. Naar het oordeel van de rechtbank faalt ook deze beroepsgrond. De staatssecretaris heeft in de maatregel van bewaring voldoende gemotiveerd waarom het opleggen van een lichter middel er naar alle waarschijnlijkheid niet toe zal bijdragen dat eiser Nederland zal verlaten. Deze situatie geldt nog steeds. In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Ambtshalve toetsing
7. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
N. Dayerizadeh, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
29 maart 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.