ECLI:NL:RBDHA:2024:930

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
23/4544
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring en toepassing hardheidsclausule in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2024, zaaknummer SGR 23/4544, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring beoordeeld. Eiser, die slachtoffer is geworden van een levensbedreigend geweldsmisdrijf en ernstige psychische klachten ervaart, had een urgentieverklaring aangevraagd omdat hij zich niet veilig voelde in zijn huidige woning. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen op basis van meerdere weigeringsgronden uit de Huisvestingsverordening Den Haag 2019. Eiser stelde dat de hardheidsclausule van toepassing had moeten zijn, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een schrijnende situatie zouden opleveren.

De rechtbank overwoog dat eiser niet had aangetoond dat hij geen andere woning kon huren op de particuliere woningmarkt en dat zijn woonwensen niet konden worden meegenomen in de beoordeling van de urgentieverklaring. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de urgentieverklaring door verweerder terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt de restrictieve toepassing van de hardheidsclausule in het licht van het tekort aan sociale huurwoningen en de belangen van woningzoekenden in de regio Haaglanden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4544

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Vroegindeweij),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

(gemachtigde: A.C. Visser).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van een urgentieverklaring.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 24 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 juni 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 15 september 2023 is eiser in zijn woning slachtoffer geworden van een levensbedreigend geweldsmisdrijf. Als gevolg daarvan verkeerde hij enige tijd in een coma. Aan het misdrijf heeft hij ernstige psychische klachten overgehouden. Hiervoor is eiser sinds 29 november 2022 onder behandeling bij een psycholoog, die een post-traumatische stressstoornis heeft gediagnosticeerd.
3. Eiser heeft een urgentieverklaring aangevraagd. Bij de toelichting op de aanvraag heeft eiser aangegeven dat hij zich niet meer veilig voelt in de omgeving van de woning. Hij wil een nieuwe start maken in een andere woning.
4. Verweerder heeft de urgentieverklaring afgewezen. Volgens verweerder zijn er meerdere weigeringsgronden uit de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 (“de Verordening”) van toepassing; eiser beschikt namelijk niet over zelfstandige woonruimte [1] en volgens verweerder kan eiser zijn woonprobleem op een andere manier oplossen, [2] aangezien hij nog in behandeling is en hij eventueel zelf een kamer of een studio kan zoeken.
5. Bovendien ziet verweerder geen reden voor toepassing van de hardheidsclausule [3] , omdat de situatie van eiser niet schrijnender zou zijn dan andere gevallen waarin eveneens tot afwijzing van een urgentieverklaring is besloten. Verweerder kent daarbij veel gewicht toe aan de overweging dat het woonprobleem op een andere manier kan worden opgelost.
Wat vindt eiser in beroep?
6. Eiser erkent in beroep dat de weigeringsgrond uit artikel 4:5, aanhef en onder l van de Verordening van toepassing is. De beroepsgronden concentreren zich in beroep enkel op de toepasselijkheid van de hardheidsclausule van artikel 7:3 van de Verordening.
7. Volgens eiser had toepassing moeten worden gegeven aan de hardheidsclausule. Hij kan niet in zijn woning blijven, omdat hij daar ernstige en acute psychische klachten ervaart door flashbacks aan het levensbedreigende geweld – herinneringen die door zijn aanwezigheid in de woning worden getriggerd. Verweerder is volgens eiser te optimistisch over de vooruitzichten van de behandeling bij de psycholoog en het is onredelijk de uitkomst van deze behandeling af te wachten.
8. De kans op een andere woning is volgens eiser klein; hij is geen student en zal daarom niet in aanmerking komen voor een studio of een kamer, terwijl ook de huur van kamerwoningen tegenwoordig duur is. Eiser heeft een laag inkomen en zit in de Ziektewet. Daarom is een sociale huurwoning het meest wenselijk. Met een kamer of studio is hij ook, vanwege de grootte ervan, slechter af dan voor het misdrijf.
9. Eiser vindt dat zijn belangen onvoldoende in de belangenafweging zijn betrokken en dat het bestreden besluit onevenredig voor hem uitpakt. Bovendien heeft verweerder het besluit onzorgvuldig voorbereid, door te overwegen dat een voorspoedige psychologische behandeling niet is uit te sluiten, zonder zelf een medisch onderzoek in te stellen.
Wat vindt de rechtbank?
10. Bij het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule heeft verweerder beoordelingsruimte. [4] De rechter moet de benutting van deze ruimte met terughoudendheid toetsen. Een beroep op de clausule kan alleen slagen als aannemelijk wordt gemaakt dat toepassing van de hardheidsclausule noodzakelijk is vanwege bijzondere omstandigheden. Op grond van het geldende beleid past verweerder de clausule daarom alleen toe ingeval van uitzonderlijke en schrijnende gevallen. [5]
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden, die maken dat de weigering van de urgentieverklaring in zijn geval leidt tot een schrijnende situatie. Hiertoe is het volgende van belang.
12. Niet ter discussie staat dat eiser ernstige psychische klachten ervaart als gevolg van een levensbedreigende en traumatische gebeurtenis. Uit de medische informatie van 15 februari 2023 volgt dat eiser voor deze klachten behandeld zal worden met cognitieve gedragstherapie. Deze therapie is gericht op het verminderen van traumagerelateerde klachten. Gelet op deze medische informatie heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser niet is uitbehandeld, dat niet bekend is voor hoe lang de behandeling noodzakelijk zal zijn en dat niet kan worden gezegd dat de behandeling niet het gewenste resultaat zal hebben. Uit de toelichting van eiser ter zitting blijkt dat de behandeling in juni 2023 is gestart, maar nog niet is voltooid. Afgaand op de informatie die eiser over de behandeling heeft gegeven, is het daarom niet onredelijk het verloop en de uitkomst daarvan af te wachten.
13. Eiser wijst erop dat het moeilijk is een (voor hem betaalbare) woning te vinden gezien de concurrentie op de particuliere woningmarkt. Dat het niet eenvoudig is in de huidige woningmarkt aan een woning te komen, is algemeen bekend. Hiermee onderscheidt eiser zich dan ook niet van anderen die op zoek zijn naar een woning. Daarbij komt dat uit de toelichting van eiser ter zitting is gebleken dat hij zich in het geheel niet heeft ingespannen een andere woning te vinden vanwege de veronderstelling dat hij niet in aanmerking zal komen voor een studio of een kamer. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij geen woning kan huren op de particuliere woningmarkt.
14. Verder is uit die toelichting van eiser ter zitting gebleken dat hij met zijn vriendin wil samenwonen en een toekomst wil opbouwen. Daarbij past een kleine woning niet. Hoewel de rechtbank deze woonwens van eiser begrijpt, kan met een urgentieverklaring niet in woonwensen worden voorzien. Om diezelfde reden kan de rechtbank niet meegaan in het argument dat eiser met een kleinere woning in een slechtere positie komt te verkeren dan voor het misdrijf in de woning waar hij destijds verbleef.
15. Anders dan eiser betoogt, is van een onjuiste of onvolledige belangenafweging geen sprake. Er is evenmin sprake van onevenredigheid. De restrictieve toepassing van de hardheidsclausule is ingegeven door het tekort aan sociale huurwoningen en de vele woningzoekenden in de regio Haaglanden. Dit dient een dringend algemeen belang. De strikte toepassing in deze zaak is daarmee in lijn.
16. De rechtbank stelt nog vast dat verweerder niet gehouden was tot het doen van een eigen medisch onderzoek. Als een weigeringsgrond van toepassing is, kan medisch onderzoek in beginsel achterwege blijven. Het verwijt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld treft dus geen doel.
Wat betekent dit?
17. Verweerder hoefde geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule.

Conclusie en gevolgen

18. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Verordening, artikel 4:7, aanhef en onder l.
2.De Verordening, artikel 4:7, aanhef en onder c.
3.De Verordening, artikel 7:3.
4.Afdeling bestuursrechtspraak 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:231.
5.Zie de Beleidsregel urgentieverklaringen Den Haag 2019, artikel 4:1, in samenhang met de Verordening, artikel 7:3.