ECLI:NL:RBDHA:2024:9271

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
C/09/659452/ JE RK 24-33 en C/09/661361 / JE RK 24-272
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 mei 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De rechtbank heeft vastgesteld dat, ondanks de zorgen en risico's die er zijn met betrekking tot de opvoedsituaties bij zowel de moeder als de vader, een overplaatsing naar een nieuw gezinshuis of andere woonvoorziening op dit moment schadelijker zou zijn voor de kinderen. De rechtbank heeft daarom besloten om de huidige plaatsing in gezinshuis Niya voort te zetten, met als doel de stabiliteit en voorspelbaarheid voor de kinderen te waarborgen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling de zorgen van de gecertificeerde instelling meegenomen, die zich zorgen maakt over het alcohol- en middelengebruik van de moeder en de opvoedsituatie bij de vader. De moeder heeft aangegeven hard te werken aan haar persoonlijke problematiek en heeft een behandeltraject doorlopen, maar de rechtbank blijft bezorgd over haar stabiliteit. De vader heeft recentelijk aangegeven weer voor de kinderen te kunnen zorgen, maar er zijn twijfels over zijn draagkracht en de veiligheid van de opvoedsituatie.

De rechtbank heeft besloten om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 4 augustus 2024, met de nadruk op het belang van de kinderen en de noodzaak van een zorgvuldige thuisplaatsing. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de ouders zich moeten inzetten voor de hulpverlening die nodig is om de veiligheid van de kinderen te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/659452 / JE RK 24-33 en C/09/661361 / JE RK 24-272
Datum uitspraak: 28 mei 2024
Beschikking van de meervoudige kamer tot een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2007 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
-
[minderjarige 3], geboren op [geboortedatum 3] 2015 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
-
[minderjarige 4], geboren op [geboortedatum 4] 2016 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] .
hierna tezamen te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. R.V. Paniagua te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. I.G.M. van Gorkum te 's-Gravenhage.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Bij beschikking van 29 februari 2024 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd tot 4 maart 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 4 juni 2024. De kinderrechter heeft het restant van het verzoek tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een gezinsgerichte voorziening alsmede het verzoek tot de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder in zijn geheel aangehouden tot een nader te bepalen zitting van de meervoudige kamer.
1.2.
De rechtbank neemt nu ook de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van 29 februari 2024;
  • het verweerschrift van de vader met bijlagen van 7 mei 2024;
  • de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling met bijlagen van 7 mei 2024;
  • het aanvullende verweerschrift van de moeder van 11 mei 2024.
1.3.
Op 14 mei 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
1.4.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover afzonderlijk van elkaar een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.Het verzoek

2.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een gezinsgerichte voorziening te verlengen voor de aangehouden duur van drie maanden (
verzoek I). Ten aanzien van [minderjarige 2] verzoekt de gecertificeerde instelling primair om haar uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van zes maanden (
verzoek II). De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.2.
De gecertificeerde instelling handhaaft het door haar op de zitting van 29 februari 2024 ingenomen standpunt. De gecertificeerde instelling heeft zorgen over zowel de opvoedsituatie bij de moeder als bij de vader. Ten aanzien van de moeder heeft de gecertificeerde instelling zorgen over het alcohol- en mogelijk ook middelengebruik en haar emotionele draagkracht. De gecertificeerde instelling ziet dat de moeder met persoonlijke ondersteuning hard werkt aan persoonlijk herstel en het doorbreken van hardnekkige patronen, maar ziet ook dat zij nog onvoldoende stabiel is. Ook de afgelopen maanden heeft de gecertificeerde instelling meerdere zorgmeldingen ontvangen, waaruit blijkt dat de moeder in alcoholgebruik is vervallen. Een terugplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bij de moeder acht de gecertificeerde instelling op dit moment dan ook onvoldoende veilig. Dat neemt niet weg dat de gecertificeerde instelling blijft inzetten op thuisplaatsing van de twee jongsten bij moeder. Er ligt een concreet terugplaatsingsplan met doelen waaraan de moeder moet werken. Het is belangrijk dat de moeder meer openheid geeft over haar behandeling, zodat daadwerkelijk toegewerkt kan worden naar het opheffen van de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Mocht de rechtbank toch overgaan tot een thuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] dan acht de gecertificeerde instelling de inzet van intensieve ambulante ondersteuning in de thuissituatie, bijvoorbeeld van 10 voor Toekomst of De Viersprong, in ieder geval noodzakelijk. Ten aanzien van de vader heeft de gecertificeerde instelling ook zorgen. Er is onvoldoende zicht op de opvoedsituatie bij vader. De vader is ruim één jaar niet beschikbaar geweest voor de kinderen. Ook de gecertificeerde instelling kreeg in die periode geen contact met hem. De vader heeft drie weken geleden aangegeven dat hij de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weer kan dragen. Hij ziet op dit moment geen mogelijkheid om de zorg voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ook op zich te nemen. De gecertificeerde instelling meent dat een thuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vader zorgvuldig onderzocht moet worden, zoals dat ook bij de moeder wordt onderzocht voor de twee jongsten. De gecertificeerde instelling heeft pas recent vernomen dat de vader beschikbaar is en heeft geen zicht gekregen op zijn persoonlijke behandeling. De gecertificeerde instelling kan dan ook geen inschatting maken of de opvoedsituatie voldoende veilig en passend is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daarnaast heeft de gecertificeerde instelling zorgen over de houding van de vader jegens de moeder. De vader ziet liever geen rol voor de moeder weggelegd in het leven van de kinderen. Daarnaast laat hij zich negatief uit over de moeder in het bijzijn van de kinderen. Hier zal verandering in gebracht moeten worden. Verder heeft de gecertificeerde instelling zorgen over de houding van de vader ten opzichte van de inzet van hulpverlening in de thuissituatie. De vader heeft zich ter zitting bereid verklaard hieraan mee te werken, maar heeft in eerdere gesprekken naar voren gebracht dit niet nodig te vinden en alleen praktische hulpverlening te accepteren. Ook daarover zullen eerst dus goede afspraken gemaakt moeten worden.
2.3.
De kinderen verblijven nog altijd bij gezinshuis Niya in [plaatsnaam 1] . Dit is buiten hun vertrouwde omgeving en daardoor onwenselijk voor de kinderen. De gecertificeerde instelling heeft de afgelopen maanden hard gezocht naar een alternatieve verblijfplek in de regio, waarbij zowel is gekeken naar een plaatsing van alle vier de kinderen bij elkaar als een plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] enerzijds en [minderjarige 3] en [minderjarige 4] anderzijds. Beide opties hebben voor- en nadelen. De kinderen hebben zelf de wens om bij elkaar te blijven. De gecertificeerde instelling ziet bij een plaatsing samen vooral zorgen ten aanzien van [minderjarige 2] . Er is sprake van parentificatie ten opzichte van haar broertjes, waardoor zij niet optimaal toekomt aan haar eigen ontwikkeling. Ook is sprake van een lastige dynamiek tussen de oudere en de jongere kinderen. De gecertificeerde instelling vindt het een complexe afweging, maar geeft de voorkeur aan een plaatsing samen. Daarbij weegt de mening van de kinderen zwaar mee. Per augustus 2024 is er een plek voor alle kinderen beschikbaar bij gezinshuis Happy Days in [plaatsnaam 2] . Ook is het mogelijk om alle kinderen binnen gezinshuis Niya over te plaatsen naar de nieuwe locatie in [plaatsnaam 3] . Indien de rechtbank het noodzakelijk acht om [minderjarige 3] en [minderjarige 4] apart te plaatsen, dan is er ook een plek voor hen beschikbaar bij gezinshuis Simba in Den Haag. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is er plek bij [gezinshuis 1] , een gezinshuis in [plaatsnaam 4] . Een andere optie is plaatsing van de oudste twee in een woonvoorziening van Jeugdformaat. De gecertificeerde instelling realiseert zich dat een nieuwe overplaatsing van de kinderen niet wenselijk is, maar meent wel dat een thuisplaatsing zorgvuldig moet geschieden. Er moet namelijk voorkomen worden dat de kinderen weer uit huis moeten worden geplaatst, omdat een thuisplaatsing te vroeg is gerealiseerd. Gelet op het bovenstaande verzoekt de gecertificeerde instelling het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van alle vier de kinderen in een gezinsgerichte voorziening toe te wijzen voor de aangehouden duur van drie maanden.

3.De standpunten

3.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . De moeder verzoekt [minderjarige 3] en [minderjarige 4] per direct bij haar terug te plaatsen. Daartoe heeft de moeder aangevoerd dat zij sinds de zitting van 29 februari 2024 hard heeft gewerkt aan haar persoonlijke problematiek. Volgens de moeder was haar alcoholgebruik te wijten aan een chronisch onbehandelde posttraumatische stressstoornis. Van een verslaving is nimmer sprake geweest. De moeder heeft inmiddels behandeling gevolgd bij Psytrec en heeft hier veel baat bij gehad. Het gaat aanzienlijk beter met de moeder en zij heeft geen last meer van stressoren. De moeder zal nog wel EMDR-behandeling volgen om te werken aan haar resterende trauma’s. De moeder is open geweest naar de gecertificeerde instelling over haar behandeling en heeft haar behandelaren in contact gebracht met de gecertificeerde instelling. Over de exacte inhoud van de behandeling doet Psytrec echter geen uitspraken richting derden in verband met de privacy van moeder. De moeder heeft op 31 maart 2024 een terugval gehad in haar alcoholgebruik, maar is inmiddels abstinent. In de overige door de gecertificeerde instelling genoemde incidenten herkent de moeder zich niet. Ook geeft de moeder aan dat er geen persoonlijkheidsstoornis bij haar is vastgesteld.
De moeder meent dat het gezinshuis Niya geen veilige en stabiele opvoedomgeving is voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Sinds de uithuisplaatsing gaat het zichtbaar slechter met hen. Hun schoolresultaten zijn achteruit gegaan en ook uit de speltherapie blijkt dat het niet goed gaat met de kinderen. De kinderen hebben in het gezinshuis te maken met steeds wisselende opvoeders en dit drukt zwaar op hen. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] hebben sterk de behoefte aan rust en duidelijkheid en dat wordt hen op dit moment niet geboden. De moeder meent dat zij op dit moment voldoende stabiel en (emotioneel) beschikbaar is om de zorg voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] weer op zich te nemen. Ook zijn de bezoekmomenten de afgelopen tijd goed verlopen. De moeder erkent dat zij er nog niet is en dat zij ondersteuning nodig heeft. Zij is daarom bereid om mee te werken aan hulpverlening zoals door de gecertificeerde instelling is geïndiceerd.
De moeder acht zichzelf niet in staat om voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te zorgen. Zij luisteren niet naar de moeder en ondermijnen haar gezag. Dit leidt geregeld tot incidenten waar de jongste twee kinderen dan ook spanningen en onrust van ondervinden. De moeder is van mening dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat zij bij de vader worden geplaatst. De advocaat van de moeder heeft naar voren gebracht dat de moeder daarmee laat zien dat zij in het belang van de kinderen denkt. De moeder hoopt dat de ouders de kinderen weer samen kunnen opvoeden. Daartoe zal er een zorgregeling moeten worden vastgesteld, zodat alle kinderen structureel contact hebben met de andere ouder en met elkaar.
3.2.
Door en namens de vader is ingestemd met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . De vader heeft verweer gevoerd tegen de (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Daartoe heeft de vader aangevoerd dat hij in staat is om de zorg voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te dragen. De vader heeft het afgelopen jaar hard gewerkt aan zijn herstel. Hij heeft psychologische hulp ontvangen, waardoor zijn draagkracht aanzienlijk is vergroot. De vader heeft overwogen om de zorg voor alle vier de kinderen op zich te nemen, maar hij acht dat op dit moment niet mogelijk. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] zijn namelijk een stuk jonger en hebben daardoor een grotere opvoedbehoefte, terwijl [minderjarige 1] en [minderjarige 2] al meer zelfredzaam zijn. De vader heeft een fulltime baan en is alleenstaand. Hij kan [minderjarige 3] en [minderjarige 4] daarom niet de zorg bieden die zij nodig hebben. Daarnaast vreest de vader dat zijn belastbaarheid weer wordt overschreden als hij voor alle kinderen moet zorgen, waardoor de kinderen opnieuw een wisseling in hun verblijfplaats zouden moeten ondergaan. De vader vindt dit niet in het belang van de kinderen. De vader beperkt zijn verzoek op dit moment dan ook – noodgedwongen – tot de oudste twee kinderen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn de afgelopen periode al regelmatig bij hem geweest en dat is goed verlopen. De vader verzoekt om [minderjarige 3] en [minderjarige 4] dichterbij huis te plaatsen, zodat er veel en laagdrempelig contact kan zijn met de vader, [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en de grootvader vaderszijde. Het heeft de voorkeur van vader om de jongsten te plaatsen bij [gezinshuis 2] of bij een ander gezinshuis in de regio. Een thuisplaatsing van de jongste kinderen bij de moeder is geenszins in hun belang. De vader meent dat het alcohol- en drugsgebruik van de moeder een structureel probleem vormt. Ook recent hebben er weer incidenten plaatsgevonden. Daarnaast vertoont de moeder agressief, onvoorspelbaar en dreigend gedrag richting de kinderen en legt zij te veel verantwoordelijkheden bij hen. De opvoedsituatie bij de moeder is onvoldoende veilig voor de kinderen en de vader meent dan ook dat niet langer moet worden gewerkt aan een thuisplaatsing bij de moeder. Ook acht de vader contact tussen de moeder en de kinderen op dit moment niet veilig voor de kinderen. Vader is van mening dat de moeder door haar gedrag de kinderen beschadigt en dat zij om die reden geen rol hoort te spelen in het leven van de kinderen. De moeder zal eerst hard moeten werken aan haar problematiek en voldoende stabiel moeten zijn, voordat begeleide omgang tot de mogelijkheden behoort. Mocht het in de toekomst beter gaan met de moeder, dan zal de vader zich inzetten voor begeleide omgang tussen de moeder en de kinderen. Door en namens de vader is ter zitting naar voren gebracht dat hij openstaat voor (praktische) hulpverlening. De vader begrijpt dat er op een gegeven moment summier en zakelijk contact moet zijn tussen hem en de moeder. De vader heeft er op dit moment echter geen vertrouwen in dat zij dat zelfstandig tot stand kunnen brengen en verzoekt de gecertificeerde instelling om ouders hierin te ondersteunen.

4.De beoordeling

4.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
4.2.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De kinderen hebben lang in een onstabiele en onveilige thuissituatie gewoond. Zij hebben alle vier op hun eigen manier last van de (spoed)uithuisplaatsingen, de crisissituaties die er zijn geweest in de thuissituatie, de dynamiek tussen de ouders en de problematiek van de ouders. De kinderen hebben een veilige, stabiele en voorspelbare opvoedsituatie nodig met een opvoeder die hen de zorg kan bieden die zij nodig hebben. Al geruime tijd is er geen sprake van stabiliteit en voorspelbaarheid. De kinderen hebben de afgelopen jaren steeds wisselende verblijfplekken gehad en moesten telkens wennen aan nieuwe opvoeders. Zij verblijven sinds december 2023 met zijn allen bij gezinshuis Niya in [plaatsnaam 1] . Duidelijk is dat dit geen goede plek is voor de kinderen. De kinderen verblijven buiten de voor hen vertrouwde omgeving en moeten telkens met de taxi van en naar school en de ouders reizen. Daarnaast zijn er in het gezinshuis geen vaste opvoeders, waardoor de kinderen steeds te maken hebben met wisselende begeleiders. De rechtbank vindt het dan ook noodzakelijk dat er op korte termijn een einde komt aan deze plaatsing. De vraag is vervolgens waar de kinderen naartoe moeten en of zij gezamenlijk geplaatst moeten worden of dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op een plek en [minderjarige 3] en [minderjarige 4] op een andere plek moeten worden geplaatst. De rechtbank vindt dit een complexe afweging omdat de beschikbare mogelijkheden alle hun eigen nadelen hebben. Alles afwegende acht de rechtbank een verdeelde plaatsing van alle vier de kinderen bij de ouders op korte termijn het meest in hun belang. Voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betekent dit dat de rechtbank van oordeel is dat zij het beste bij de vader kunnen gaan wonen (terwijl de hoofdverblijfplaats op dit moment bij de moeder is bepaald) en voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] een thuisplaatsing bij de moeder. Hoewel de rechtbank in een (thuis)plaatsing bij zowel de moeder als de vader zorgen en risico’s ziet, acht de rechtbank een overplaatsing naar een nieuw gezinshuis of een andere woonvoorziening op dit moment nog schadelijker voor deze kinderen, die de afgelopen jaren al zoveel hebben meegemaakt. Ten aanzien van de moeder zijn er zorgen over haar alcohol- en mogelijk middelengebruik en de manier waarop zij haar emoties reguleert. De moeder heeft de afgelopen periode wel laten zien bereid te zijn aan haar persoonlijke problematiek te werken, hulpverlening te kunnen accepteren en de samenwerking met de gecertificeerde instelling op te zoeken. Ten aanzien van de moeder is er al een terugplaatsingsplan opgesteld en in gang gezet en dit moet de komende periode verder worden gevolgd. Ten aanzien van de vader heeft de rechtbank zorgen over het gebrek aan zicht op zijn psychische gesteldheid en zijn draagkracht en zijn bereidheid ondersteuning te accepteren. De vader is ruim één jaar niet beschikbaar geweest voor de kinderen en uit beeld geweest bij de jeugdbeschermers en heeft pas recent te kennen gegeven weer voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te kunnen zorgen. Daarnaast heeft de rechtbank zorgen over de onderlinge verstandhouding tussen de ouders, hun verwijten over en weer en hun mogelijkheden om samen afspraken te maken over de kinderen.
4.3.
Om de risico’s van een thuisplaatsing te ondervangen acht de rechtbank een korte voortzetting van de huidige plaatsing van de kinderen in gezinshuis Niya noodzakelijk. De rechtbank vindt het belangrijk dat de kinderen als uitgangspunt samen geplaatst blijven totdat de thuisplaatsing van de kinderen gerealiseerd kan worden. De rechtbank wijst verzoek I dan ook toe voor twee maanden en wijst verzoek I voor het overige en verzoek II in zijn geheel af, nu ter zitting ook is besproken dat behandeling van [minderjarige 2] onder de huidige omstandigheden ook ambulant zou kunnen plaatsvinden. Dit geeft de gecertificeerde instelling de noodzakelijke tijd om zicht te krijgen op de psychische gesteldheid, draagkracht en (emotionele) beschikbaarheid van beide ouders en om een opbouwschema vast te stellen om de (thuis)plaatsing bij de moeder respectievelijk de vader geleidelijk te laten verlopen. De rechtbank kan zich goed voorstellen dat de inzet van intensieve hulpverlening in de thuissituatie bij (één van) de ouders noodzakelijk is. Ook hier kan de gecertificeerde instelling dan stappen toe zetten. De rechtbank verwacht en rekent er daarbij op dat beide ouders zich volledig zullen inzetten voor de door de gecertificeerde instelling nodig geachte hulpverlening, ook indien zij die zelf niet nodig achten. De veiligheid van de kinderen staat wat de rechtbank betreft voorop en dat betekent dat de ouders in het belang van hun kinderen zich moeten conformeren aan de veiligheidswaarborgen die de gecertificeerde instelling bij een (thuis)plaatsing noodzakelijk acht. In plaats van het focussen op elkaars tekortkomingen zal voor ouders de vraag hoe zij zich kunnen inzetten om deze (thuis)plaatsing van hun kinderen te laten slagen voorop moeten staan. De rechtbank vindt het verder belangrijk dat er aandacht is voor het contact van de kinderen met de andere ouder en het contact tussen de kinderen onderling. De gecertificeerde instelling kan daar in het kader van de ondertoezichtstelling afspraken over maken met de ouders.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een gezinsgerichte voorziening tot 4 augustus 2024;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, mr. D.G.J. Dop en mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 28 mei 2024, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.