ECLI:NL:RBDHA:2024:9225

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
NL24.10265 en NL24.10266
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, die stelt de Somalische nationaliteit te hebben, diende op 30 november 2023 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 8 maart 2024 niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser in Italië internationale bescherming geniet. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 2 april 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat eiser een zodanige band met Italië heeft dat terugkeer daarheen redelijk is. De rechtbank verwijst naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat inhoudt dat men ervan uit kan gaan dat de behandeling van een vreemdeling in de lidstaat waar hij internationale bescherming heeft, in overeenstemming is met de relevante mensenrechtenverdragen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Italië in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie terecht zal komen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk is verklaard.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding. Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. I.F. Moison, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10265 (beroep)
NL24.10266 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom - van Berckel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1995. Hij heeft op 30 november 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 8 maart 2024 deze aanvraag in de niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek tot het treffen een voorlopige voorziening op 2 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eiser en verweerder deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser in Italië internationale bescherming geniet. Uit informatie van de Italiaanse autoriteiten is gebleken dat Italië eiser op 23 januari 2019 internationale bescherming heeft verleend. Verweerder stelt dat eiser, gelet op die Italiaanse asielstatus, een zodanige band met Italië heeft dat het redelijk is dat hij daarheen terugkeert. Volgens verweerder bestaat geen aanleiding om te concluderen dat ten aanzien van Italië niet mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De hoge drempel van zwaarwegendheid uit het arrest Ibrahim [1] wordt niet bereikt en van bijzondere kwetsbaarheid is volgens verweerder geen sprake. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Italië als statushouder zijn rechten niet kan effectueren en dat hij daar in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest. [3] Het is aan eiser om zich zo nodig te wenden tot de Italiaanse autoriteiten. Niet is gebleken dat dit niet mogelijk is voor eiser.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de Italiaanse autoriteiten aan eiser internationale bescherming hebben verleend.
Kan verweerder van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgaan?
6. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat de behandeling van een vreemdeling in de lidstaat waar hij of zij internationale bescherming heeft, in overeenstemming is met de bepalingen van het Handvest, het Vluchtelingenverdrag [4] en het EVRM. Dit is alleen anders als de vreemdeling aannemelijk kan maken dat terugkeer tot gevolg heeft dat hij buiten zijn wil en zijn persoonlijke keuzes om, zou terechtkomen in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie. [5] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 24 juni 2022 [6] geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat statushouders bij terugkeer naar Italië in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie terechtkomen. In haar uitspraken van 8 mei 2023 [7] , 27 november 2023 [8] , en 22 februari 2024 [9] heeft de Afdeling dit oordeel nogmaals bevestigd. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit uitgangpunt niet langer juist is.
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin niet in is geslaagd. Met de verwijzing van eiser naar een brief van Vluchtelingenwerk van juni 2023, het decreet van 7 augustus 2023 en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 22 december 2023 [10] heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dat het decreet er mogelijk toe leidt dat het voor statushouders (die nog niet in het bezit zijn van een verblijfsvergunning) moeilijker wordt om woonruimte te vinden, maakt nog niet dat er sprake is van een situatie waarin statushouders niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften en waartegenover de Italiaanse autoriteiten onverschillig staan. Daarbij is tevens van belang dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bij de andere factoren die van belang zijn bij de vraag of statushouders bij terugkeer naar Italië in een situatie van zeer verregaande materiële deprivatie terechtkomen (o.a. gezondheidszorg, sociale zekerheid en financiële bijstand, onderwijs en arbeidsmarkt) veranderingen zijn opgetreden ten opzichte van wat er ter beoordeling stond bij genoemde Afdelingsuitspraken waardoor Italië nu wel door de ondergrens zou zakken. De enkele omstandigheid dat het decreet er mogelijk voor zorgt dat statushouders uit de opvang worden gezet, ook vóór de afgifte van een verblijfsvergunning, leidt daar naar het oordeel van de rechtbank niet toe. Daarbij komt dat niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten onverschillig staan tegenover de situatie van statushouders of dat statushouders in Italië in de praktijk vaak terecht komen in een situatie waarin zij niet kunnen voorzien in de belangrijkste basisbehoeften.
8. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser met zijn persoonlijke relaas ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien Italië niet langer uit kan worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft in het besluit gemotiveerd uiteengezet dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij bij terugkeer vanwege het niet kunnen effectueren van zijn rechten in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie terecht zal komen. Eiser heeft met zijn verklaringen dat hij geen woning en werk kon vinden en heeft meegedaan aan demonstraties, niet aannemelijk gemaakt dat voor hem geen mogelijkheid bestaat om over eventuele tekortkomingen in de voorzieningen in Italië te klagen of dat de Italiaanse autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet als bijzonder kwetsbaar kan worden aangemerkt, hij heeft dit namelijk niet onderbouwd. Ook heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser niet heeft gesteld of onderbouwd dat er een gebrek is aan zelfredzaamheid of dat er sprake is van ernstige medische of psychische problemen die van invloed zijn op zijn zelfredzaamheid. Gelet hierop mag van eiser worden verlangd dat hij zijn rechten kan effectueren. De rechtbank merkt ten slotte op dat het decreet van 7 augustus 2023 voor eiser persoonlijk geen relevante betekenis heeft. Eiser moest ook voor de afkondiging hiervan al zelf voorzien in huisvesting. Omdat hij in het bezit was van een verblijfsvergunning kon hij namelijk geen gebruik meer maken van de eerstelijnsopvang.
9. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel van verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Italië in een situatie terecht zal komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat op het beroep is beslist, is het treffen van een voorlopige voorziening niet meer nodig. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. I.F. Moison, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, in de zaak Ibrahim (C-297/17), ECLI:EU:C:2019:219.
2.Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
5.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, in de zaak Ibrahim (C-297/17).
6.Met zaaknummer ECLI:NL:RVS:2022:1788.
7.Met zaaknummer ECLI:NL:RVS:2023:1771.
8.Met zaaknummer ECLI:NL:RVS:2023:4374.
9.Met zaaknummer ECLI:NL:RVS:2024:740.
10.Met zaaknummer ECLI:NL:RBOBR:2023:6025.