ECLI:NL:RBDHA:2024:9222

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
14 juni 2024
Zaaknummer
NL24.16209, NL24.16210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een asielaanvraag van een Syrische vreemdeling met betrekking tot het risico op ernstige schade bij terugkeer naar Syrië

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft op 25 maart 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 8 april 2024 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank behandelt zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening op 13 mei 2024.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft onderbouwd dat eiser bij terugkeer naar Syrië geen reëel risico op ernstige schade loopt. Eiser heeft tussen 2010 en 2019 in Libanon gewoond en heeft in die periode regelmatig Syrië bezocht zonder problemen. De rechtbank stelt echter dat een veilige terugkeer in het verleden geen garantie biedt voor een veilige terugkeer in de huidige situatie. De rechtbank benadrukt dat het aan de staatssecretaris is om objectief te onderbouwen dat er geen risico op ernstige schade bestaat, wat in dit geval niet is gebeurd.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat de staatssecretaris binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.625,- toegewezen. De rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.16209 (beroep)
NL24.16210 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser,

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. D.G. Metselaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Denishin).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 25 maart 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 8 april 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1
Eiser heeft ook de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 13 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, de gemachtigde van eiser, K.L. Bahi als tolk en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag door verweerder. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2.1
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [datum] 1972. Hij heeft op 25 maart 2024 een asielaanvraag ingediend. Hij legt aan zijn aanvraag het volgende ten grondslag. Eiser woonde in [plaats] , waar hij twee jaar lang een fabriek runde met machines samen met [naam 1] , een aleviet met status en macht in de omgeving. Op een dag kwam eiser er achter dat er was ingebroken in de fabriek. Een rechercheur vertelde eiser dat [naam 1] of eiser zelf de dief moest zijn geweest, omdat de deur was geopend met een sleutel. Vervolgens is een andere rechercheur, [naam 2] , overleden. Eiser vermoedt dat [naam 2] mede verantwoordelijk was voor de inbraak, en dat [naam 1] achter zijn dood zit. Hij denkt dat [naam 1] hem ook iets aan wil doen of één van zijn kinderen zal ontvoeren. Verder heeft eiser aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd dat hij christelijk is en gediscrimineerd wordt in Syrië.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. discriminatie vanwege christendom;
3. problemen met [naam 1] vanwege aangifte van inbraak bij de fabriek.
Verweerder vindt het eerste en tweede element geloofwaardig, maar het derde niet. Eiser heeft geen documenten en foto's overgelegd van het bedrijf, de inbraak of de aangifte. Uit het handelen van [naam 1] blijkt niet dat hij eiser iets aan wil doen. Hij heeft geen aangifte tegen eiser gedaan en hem nergens van beschuldigd.
De geloofwaardig geachte elementen geven geen aanleiding om eiser een asielstatus te verlenen. De discriminatie vanwege eisers religie is niet dusdanig dat sprake is van vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin. Ten aanzien van de vraag of eiser bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt verwijst verweerder naar het Syrische landenbeleid. [1] Eiser heeft tussen 2010 en 2019 in Libanon gewoond en gewerkt en is ongeveer tien keer per jaar teruggekeerd naar Syrië voor een dag of tien om bij zijn gezin te zijn. Hij reisde via officiële grensposten en moest zijn identiteitsbewijs laten zien. Daarbij heeft hij geen noemenswaardige problemen gekregen. Ook toen eiser tussen 2019 en 2024 weer in Syrië woonde, heeft hij geen noemenswaardige problemen gehad. Niet is gebleken dat de situatie voor eiser in Syrië onveilig was. Eiser stelt dat er ontvoeringen waren en losgeld werd geëist, maar hij heeft daar zelf niet concreet mee te maken gehad.
Omdat eiser zijn eigen identiteits- of reisdocument heeft vernietigd of weggemaakt wordt de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd en aan eiser een vertrektermijn onthouden.
Heeft verweerder de problemen met [naam 1] ongeloofwaardig kunnen achten?
5. Eiser voert aan dat hij zich in een moeilijke bewijspositie bevindt. Hij zit in bewaring en heeft nog geen tijd gehad om bewijsstukken te vergaren. Zijn vader zal gevaar lopen als hij voor eiser stukken moet opvragen. Eiser onderbouwt dit met verwijzing naar een rapport van de EUAA. [2] [naam 1] heeft niet aan eiser gevraagd of hij de aangifte wil intrekken, omdat hij wist dat er niets uit de strafzaak zou komen. Hij heeft eiser verzocht om maatregelen te nemen zodat hij niet verdacht zou lijken. Eiser voert aan dat hij nog steeds te vrezen heeft voor [naam 1] , omdat hij de aangifte niet heeft ingetrokken en met de zaak doorgaat. De vrees heeft een toekomstgericht karakter, dus dat er in het verleden niets is gebeurd betekent niet dat eiser in de toekomst niet te vrezen heeft voor [naam 1] .
5.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij in bewijsnood is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen andere bewijsstukken, zoals getuigenverklaringen, over kan leggen, of documenten die te maken hebben met zijn bedrijf, zoals verweerder ook heeft gesuggereerd in het bestreden besluit. Dat [naam 1] handelde zoals hij deed om zichzelf niet verdacht te maken berust op niet meer dan eisers vermoedens, net als eisers conclusie dat hij achter de dood van [naam 2] zit en dat zij beiden achter de inbraak zitten. Verweerder heeft dit element daarom niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht.
Is de discriminatie terecht onvoldoende zwaarwegend geacht?
6. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder heeft miskend dat hij niet naar Syrië kan terugkeren vanwege de discriminatie. Eiser heeft verwezen naar verschillende bronnen waaruit blijkt dat christenen doelwit zijn van het regime voor gewelddadige aanvallen en gediscrimineerd worden. Kerken worden vernield door het regime en christenen worden gearresteerd en gedetineerd, aldus eiser.
6.1
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder merkt discriminatie van een vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als een daad van vervolging als de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Dit staat in paragraaf C2/3.2 van de Vc.
6.2
Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de discriminatie die eiser ondervindt in Syrië te kwalificeren is als een daad van vervolging. In de door eiser overgelegde landeninformatie is vermeld dat er nog weinig christenen in gebieden wonen die onder controle staan of hebben gestaan van islamitische groeperingen, maar daaruit blijkt niet dat christenen een hoog risico lopen in de regio Homs, waar eiser woonde. Eiser heeft daarom met die informatie niet aannemelijk gemaakt dat die aanslagen zo regelmatig en op zulke grote schaal plaatsvinden dat ook eiser een reëel risico loopt om hier slachtoffer van te worden. Bovendien volgt uit eisers verklaringen niet dat hij vanwege zijn religie zodanig werd gediscrimineerd dat hij ernstig werd beperkt in zijn bestaansmogelijkheden. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat eiser bij terugkeer geen reëel risico loopt op ernstige schade?
7. Primair voert eiser aan dat het beleid van verweerder onredelijk is. De informatie uit het Algemeen Ambtsbericht [3] kan niet dienen als rechtvaardiging voor de aanpassing van het land gebonden beleid dat inhoud dat Syrië voor vreemdelingen die na een eerder vertrek uit Syrië zijn teruggekeerd niet onveilig is. De houding van de autoriteiten jegens Syrische terugkeerders is onvoorspelbaar. Bij de grensovergangen zijn verschillende instanties die controles uitvoeren met een grote mate van willekeur. Er is melding gemaakt van terugkerende Syriërs die slachtoffer zijn geworden van mensenrechtenschendingen, martelingen, willekeurige detentie, gedwongen verdwijningen, afpersing en mishandeling. Ook is dit risico hoger wanneer iemand terugkeert uit een land dat door de autoriteiten als vijandig wordt gezien, zoals Nederland. [4] Eiser meent dat op hem ten onrechte de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. Dit is in strijd met de samenwerkingsverplichting.
7.1
Subsidiair voert eiser aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de uitzondering van het algemene uitganspunt, dat Syrië onveilig is, op eiser van toepassing is. Dat eiser in- en uitreisde tussen 2010 en 2019 is daarvoor onvoldoende reden. Verweerder heeft niet alle relevante feiten en omstandigheden bij zijn beoordeling betrokken.
8. De rechtbank betrekt bij haar oordeel het volgende.
In paragraaf C7/33.4.4 van de Vc is vermeld:
“De IND neemt aan dat een vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland in beginsel een reëel risico loopt op ernstige schade. Op grond hiervan komt een vreemdeling uit Syrië in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw.
Dit algemene uitgangspunt geldt niet in de volgende gevallen:
−De vreemdeling is een actieve aanhanger van het regime; of
−Uit de individuele feiten en omstandigheden is gebleken dat de vreemdeling bij of na terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade. Hiervan is in het bijzonder sprake indien betrokkene na een eerder vertrek uit Syrië is teruggereisd naar Syrië.”
In Informatiebericht 2023/19 is opgenomen:
“Indien betrokkene na een verblijf in een buurland, de regio, Europa of elders tijdelijk is teruggekeerd naar Syrië en daarbij geen substantiële relevante problemen heeft ondervonden, dan geldt het uitgangspunt dat sprake is van een risico op ernstige schade bij of na terugkeer niet. Betrokkene heeft immers zelf voorafgaand aan zijn terugkeer ingeschat wat de risico’s daarvan voor hem/haar zijn, gelet op zijn/haar persoonlijke situatie. Uit het feit dat hij/zij zelf de afweging heeft gemaakt om terug te keren kan in het algemeen dan ook worden geconcludeerd dat terugkeer in zijn/haar geval verantwoord was. Hij/zij zal daarom zelf – volgens het algemene beoordelingskader - aannemelijk moeten maken waarom dat op dit moment anders is. Een beoordeling van het risico op ernstige schade blijft dus een individuele toetsing […].”
Verder is in Informatiebericht 2023/19 vermeld welke factoren volgens verweerder relevant kunnen zijn bij deze toetsing.
9. De rechtbank is van oordeel dat het beleid van verweerder onredelijk is, voor zover daarin wordt bepaald dat het algemene uitgangspunt dat bij Syrische asielzoekers een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer wordt aangenomen, niet meer geldt indien enkel is gebleken dat een vreemdeling eerder is teruggekeerd naar Syrië en daarbij geen substantiële relevante problemen heeft ondervonden. De rechtbank sluit voor haar motivering aan bij de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 15 januari 2024 [5] en overweegt als volgt.
9.1
Allereerst volgt de rechtbank de motivering in Informatiebericht 2023/19 niet dat het algemene uitgangspunt niet geldt na een eerdere probleemloze terugkeer omdat de vreemdeling zelf voorafgaand aan zijn of haar terugkeer de risico’s daarvan heeft ingeschat gelet op zijn of haar situatie. Eén van de grondbeginselen van het asielrecht is dat de subjectieve vrees van een asielzoeker voor vervolging of ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM [6] objectief onderbouwd moet zijn om gegronde vrees aan te kunnen nemen. Niet valt in te zien dat enkel de subjectieve inschatting van de vreemdeling zelf van het risico op ernstige schade bij terugkeer wel voldoende zou zijn om de afwezigheid van gegronde vrees te onderbouwen. Indien verweerder afwijkt van het algemene uitgangspunt omdat uit individuele omstandigheden blijkt dat voor de vreemdeling geen reëel risico meer bestaat op ernstige schade, dan dient hij dit objectief te onderbouwen. Daarbij dient hij er rekening mee te houden dat een veilige terugkeer naar Syrië in het verleden geen garantie is voor een veilige terugkeer op dit moment. Eiser heeft in dat verband terecht aangevoerd dat in het Algemeen Ambtsbericht is bevestigd dat er geen eenduidig beeld is te schetsen van de houding van het Syrische regime ten aanzien van Syriërs die terugkeren. [7] In het huidige beleid is daarnaast niet in de beoordeling meegenomen vanuit welk land de vreemdeling terugkeert na afwijzing van de asielaanvraag. In dat kader heeft eiser er terecht op gewezen dat uit het Algemeen Ambtsbericht van augustus 2023 volgt dat er een verhoogd veiligheidsrisico bestaat voor vreemdelingen die terugkeren uit landen die door de Syrische autoriteiten als vijandig worden gezien en dat dit bijvoorbeeld het geval is bij westerse landen en landen die sancties tegen Syrië hebben ingesteld of hebben ondersteund. Eiser heeft daarnaast een brief overgelegd van Syrië-expert dr. Reinoud Leenders van 25 november 2023 waaruit onder andere blijkt dat de klacht die Nederland samen met Canada in juli 2023 voorlegde aan het Internationale Hooggerechtshof over de schendingen door het regime van het Verdrag tegen Foltering veelvuldig (zeer negatieve) aandacht kreeg in de Syrische staatsmedia en politiek. Ook meldt de brief dat de Syrische regering Nederland de afgelopen jaren verantwoordelijk heeft gehouden voor het ondersteunen van “terroristische organisaties”, mede vanwege steun aan de Syrische hulporganisatie “de Witte Helmen” die door het Syrische regime als terroristisch wordt beschouwd. Mede op grond van deze informatie is het aannemelijk dat Nederland door de Syrische autoriteiten wordt beschouwd als een vijandig land, hetgeen door verweerder overigens niet is betwist. Hieruit volgt dat de risico’s om terug te keren vanuit Nederland anders zullen zijn dan het risico om terug te keren vanuit een land dat als niet vijandig wordt beschouwd door de Syrische autoriteiten. Deze twee situaties kunnen door verweerder niet op één lijn worden gesteld.
9.2
Gelet op het voorgaande dient het beleid op dit punt buiten toepassing te worden gelaten. De rechtbank benadrukt dat dit oordeel niet betekent dat het onredelijk is dat verweerder volgens het beleid in een individueel geval kan afwijken van het algemene uitgangspunt dat een vreemdeling uit Syrië bij of na terugkeer vanuit het buitenland in beginsel een reëel risico loopt op ernstige schade. Het is dan echter aan verweerder om te motiveren welke individuele feiten en omstandigheden deze afwijking van het algemene uitgangspunt rechtvaardigen, en niet aan de vreemdeling om aannemelijk te maken waarom hij onder het algemeen geldende beleid voor vreemdelingen uit Syrië valt.
9.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder er niet in is geslaagd in het bestreden besluit deugdelijk te motiveren dat uit individuele feiten en omstandigheden is gebleken dat eiser bij of na terugkeer naar Syrië geen reëel risico (meer) loopt op ernstige schade. Het enkele feit dat eiser een tijdlang in Libanon heeft gewerkt en in die periode zonder problemen de Syrische grens over is gestoken is op zichzelf onvoldoende om aan te nemen dat er geen sprake meer is van een reëel risico op ernstige schade. Daarnaast heeft verweerder niet kenbaar in de beoordeling meegewogen dat er sinds eisers laatste terugkeer van Libanon naar Syrië vier jaar zijn verstreken tot zijn vertrek uit Syrië in 2024, en dat eiser in de periode van 2019 tot 2024 de controleposten zoveel mogelijk heeft ontweken en smeergeld heeft betaald wanneer dat niet anders kon. [8] Op het moment dat eiser besloot terug te keren was de situatie in Syrië niet zoals die nu is. Het huidige beleid is immers pas eind 2022 vastgesteld. Ook is van belang dat eiser eerder is teruggekeerd vanuit Libanon en dat nu van eiser wordt verwacht dat hij terugkeert vanuit Nederland, een land waarvan het aannemelijk is dat het als vijandig wordt gezien door het Syrische regime, wat blijkens Informatiebericht 2023/19 een relevante omstandigheid is. Verweerder heeft het verhoogde veiligheidsrisico voor eiser omdat hij terug zal moeten keren vanuit een land dat door Syrië als vijandig wordt beschouwd, onvoldoende kenbaar meegewogen in de beoordeling.
Eiser heeft bovendien verklaard dat hij vaak, op advies van zijn chauffeur, de bij de controleposten niet vertelde dat hij naar Libanon ging om te werken, maar dat hij naar de stad Tartous ging om te werken. [9] Eiser heeft verder terecht aangevoerd dat niet in de beoordeling is beoordeeld of eiser als christen bij terugkeer een bijkomend risico loopt, terwijl geloofwaardig is gevonden dat eiser discriminatie ondervindt in Syrië vanwege zijn religie. Verweerder had daarom in het bestreden besluit inzichtelijk moeten maken hoe dit element is betrokken bij de afweging van het risico dat eiser loopt bij terugkeer.
10. Verweerder heeft gelet op het voorgaande onvoldoende onderbouwd dat het algemene risico bij terugkeer naar Syrië zich ten aanzien van hem, terwijl hij geen aanhanger is van het regime, zich niet voordoet. Dit geldt te meer nu door verweerder wordt erkend dat een risico op mensenrechtenschendingen zich reeds voordoet bij de feitelijke terugkeer in Syrië. [10]
Conclusie over het beroep
11. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
11.1
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
Verzoek om een voorlopige voorziening
12. Omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist, is het niet meer nodig om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
Proceskostenveroordeling
13. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 8 april 2024;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter, in beide zaken:
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Vaalburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, voor zover dat de hoofdzaak betreft, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Paragraaf C7/33.4.4. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
2.European Union Agency for Asylum (EUAA), “Syria: Targeting of Individuals”, september 2022, pagina 33.
3.Algemeen Ambtsbericht Syrië, mei 2022.
4.Algemeen Ambtsbericht Syrië, augustus 2023, pagina 84 en 85; EASO, “Syria: Situation of returnees from abroad”, juni 2021, pagina 27 en 28.
6.(Europees) Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Pagina 90 van het Algemeen Ambtsbericht Syrië van augustus 2023.
8.Pagina 17, nader gehoor.
9.Pagina 14, nader gehoor en correcties en aanvullingen op het nader gehoor.
10.Zie pagina 2 van de brief ‘Landenbeleid Syrië’ van verweerder van 25 april 2024.