ECLI:NL:RBDHA:2024:9189

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
SGR 24/2394 en 24/2512
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om aanpassing van een urgentieverklaring voor een eenpersoonshuishouden met kinderen in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Delft. Verzoekster had een urgentieverklaring gekregen vanwege medische omstandigheden, die was toegekend voor een eenpersoonshuishouden met twee kinderen. Echter, verzoekster stelde dat haar situatie was veranderd en dat de urgentieverklaring moest worden aangepast naar drie kinderen, omdat haar oudste dochter, die bij haar vader woonde, ook bij haar moest intrekken. Verweerder, het college, was het hier niet mee eens en stelde dat er geen noodzaak was voor de oudste dochter om te verhuizen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar de sociaal-medische gronden voor de verhuizing van de oudste dochter. De voorzieningenrechter vond dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en niet deugdelijk was gemotiveerd. De voorzieningenrechter vernietigde het besluit van verweerder en droeg hem op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij hij in overweging gaf om te bezien of de hardheidsclausule van toepassing was. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening af, maar verweerder moest wel het griffierecht en de proceskosten aan verzoekster vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/2394 en 24/2512
uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juni 2024 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigden: mr. E.M. Prins en mr. M.A.R. Schuckink Kool),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Inleiding

1. Verweerder heeft op 14 juni 2023 de aanvraag van verzoekster voor urgentie toegewezen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 13 maart 2024 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gericht tegen het bij de urgentieverklaring vastgestelde zoekprofiel ongegrond verklaard. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de oudste dochter van verzoekster, [naam 3] (trajectondersteuner), de gemachtigden van verzoekster en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van het verzoek om het zoekprofiel behorende bij de urgentieverklaring aan te passen. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van verzoekster daartegen. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Waar gaat deze zaak over?
3. Verzoekster heeft vanwege medische omstandigheden een urgentieverklaring gekregen. [1] Zij heeft een oogaandoening waarbij zij (op korte termijn) haar zicht zal verliezen. Na het verlenen van de urgentieverklaring is de situatie van verzoekster en haar gezin veranderd en zij vindt dat het zoekprofiel daarop moet worden aangepast. Verzoekster heeft drie kinderen, twee van hen wonen bij haar in. Alle drie de kinderen hebben lichamelijke en/of psychische aandoeningen. Het derde (meerderjarige) kind, de oudste dochter, woont op dit moment bij haar vader, maar zij wil zo spoedig als mogelijk bij haar moeder intrekken. Haar vader is niet in staat om voor haar te zorgen en zijn partner kampt met psychische problemen. In maart 2024 heeft zich bij de vader thuis een incident voorgedaan. De partner is vervolgens voor een periode van 10 dagen opgenomen en daarna weer teruggekeerd naar de woning met behulp van medicatie en begeleiding vanuit de GGZ.
4. De urgentieverklaring van verzoekster is toegekend voor een eenpersoonshuishouden met twee kinderen. In het bezwaarschrift heeft verzoekster zich op het standpunt gesteld dat dit gelet op de veranderde situatie moet worden aangepast naar drie kinderen. Verweerder is het daar niet mee eens. Volgens hem volgt uit het verslag van Salude van 13 december 2023 niet dat het voor de oudste dochter noodzakelijk is om van de woning van haar vader te verhuizen naar die van haar moeder.
Wat vindt verzoekster?
5. Verzoekster stelt dat haar gezin zich in een zeer schrijnende en onhoudbare situatie bevindt. Ondanks het toekennen van een urgentieverklaring is nog geen passende woning gevonden. Voor de nieuwe woning is onder meer van belang dat ieder een eigen slaapkamer krijgt, gelet op de problematiek van de kinderen. De situatie voor de oudste dochter is niet veilig bij haar vader. Het is daarom noodzakelijk dat zij zo snel als mogelijk bij verzoekster intrekt. Deze noodzaak volgt ook uit het verslag van Salude. Volgens verzoekster heeft verweerder het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Gegeven de omstandigheden heeft verweerder ten onrechte de hardheidsclausule niet toegepast.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
6. Bij het nemen van een beslissing over een urgentieverklaring heeft verweerder beoordelings- en beleidsruimte. De voorzieningenrechter moet het bestreden besluit daarom terughoudend toetsen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter niet beoordeelt of hij hetzelfde besluit zou nemen. De voorzieningenrechter merkt daarnaast op dat uit rechtspraak volgt dat het strikte beleid van verweerder met betrekking tot urgentieverklaringen niet onredelijk is, gelet op het grote aantal aanvragen voor een urgentieverklaring en het in verhouding daarmee geringe aantal woningen dat beschikbaar is. [2]
Heeft verweerder het zoekprofiel juist vastgesteld?
7. Het eenmalig bemiddelingsaanbod in de urgentieverklaring is geldig voor een eenpersoonshuishouden met twee kinderen. Het toegekende zoekprofiel is een benedenwoning/flat met lift met twee of drie slaapkamers. In het advies van de DAV [3] dat voorafging aan verlening van de urgentieverklaring staat vermeld dat drie slaapkamers de voorkeur heeft in verband met de geestelijke gesteldheid van de kinderen. Verzoekster en de trajectondersteuner WMOmaatwerk hebben in het bezwaarschrift verzocht om het zoekprofiel bij de urgentieverklaring aan te passen naar een eenpersoonshuishouden met drie kinderen. Verzoekster wijst er daarbij op dat haar kinderen gelet op hun problematiek ieder een eigen slaapkamer nodig zullen hebben.
8. De aanvraag voor de urgentieverklaring van mei 2023 ziet niet op de oudste dochter, maar alleen op verzoekster en haar twee andere kinderen. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat op het moment van de aanvraag verzoekster en haar oudste dochter geen duurzaam gemeenschappelijk huishouden voerden. Zij stonden ook niet op hetzelfde woonadres ingeschreven in de BRP. [4] Op zitting heeft verzoekster toegelicht dat haar oudste dochter sinds 2015 bij de vader woont. Dat betekent dat verweerder in beginsel de Verordening en het beleid juist heeft toegepast door uit te gaan van een eenpersoonshuishouden met twee, in plaats van drie kinderen.
Had verweerder moeten afwijken van de geldende regels?
9. Verzoekster heeft in bezwaar een verklaring overgelegd van twee jeugdzorgwerkers die haar dochter begeleiden vanuit stichting William Schrikker, Jeugdbescherming & Jeugdreclassering. Zij hebben het dringende advies gegeven om dochter weer bij haar moeder te laten wonen. Zij wordt namelijk ernstig belemmerd in haar ontwikkeling sinds ze bij haar vader woont.
10. Naar aanleiding van het bezwaarschrift, de genoemde verklaring en het stuk van de WMO-trajectondersteuner heeft verweerder op 24 oktober 2023 besloten om de behandeling van het bezwaarschrift aan te houden en om een onafhankelijk medisch advies te vragen aan Salude. Dit met als doel te bezien of aanleiding bestond van de geldende regelgeving af te wijken met toepassing van de hardheidsclausule. Verweerder heeft daarom gevraagd om advies uit te brengen ten aanzien van de noodzaak om het zoekprofiel van drie slaapkamers uit te breiden naar vier slaapkamers. Salude heeft op 22 november 2023 een advies uitgebracht. In het advies wordt kort geconcludeerd dat “er zeker een noodzaak lijkt te bestaan om het zoekprofiel van 3 slaapkamers uit te breiden naar 4 slaapkamers”.
11. Uit het aanvullend advies van 13 december 2023 volgt dat verweerder daarna een aanvullende vraag heeft gesteld, namelijk: waarom kan dochter niet meer bij haar vader wonen en is het noodzakelijk dat ze bij […] haar moeder gaat wonen? De adviserend arts van Salude antwoordt daarop in dat verslag dat de actuele thuissituatie van de dochter zodanig is dat het voor haar fysieke en mentale gezondheid gewenst is haar uit deze omgeving weg te halen.
12. Verweerder heeft vervolgens het bezwaar ongegrond verklaard. Met de adviezen wordt volgens hem niet onderbouwd dat er een noodzaak voor verhuizing bestaat voor de oudste dochter. Verweerder heeft hierover ter zitting toegelicht dat het aanvullend advies met name gebaseerd lijkt te zijn op een gesprek en de daarbij gegeven verklaring van verzoekster, terwijl niet gesproken is met de dochter en ook niet gerefereerd wordt aan de mogelijk aan de orde zijnde sociaal-medische omstandigheden hetgeen wel gebruikelijk is in dit soort adviezen. De conclusie van de adviezen is daarom niet overgenomen.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze handelwijze van verweerder in de gegeven omstandigheden onzorgvuldig is. Verweerder heeft immers zelf het standpunt ingenomen dat onderzoek moest worden gedaan naar de al dan niet bestaande noodzaak voor de dochter om bij verzoekster te komen wonen. Daarmee heeft verweerder, naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht, de informatie hiervoor genoemd onder 10 als een begin van bewijs aangemerkt dat die noodzaak mogelijk bestaat. Eventuele gebreken in een door verweerder opgevraagd advies, dienen voor risico van verweerder te komen, tenzij deze zijn ontstaan doordat de betrokkene niet de benodigde medewerking aan de totstandkoming van het advies verleent. Van dit laatste is niet gebleken en verweerder diende daarom nader onderzoek te (laten) doen dat wel bruikbaar is om te beoordelen in hoeverre de toetreding van de oudste dochter tot het huishouden van verzoekster op sociaalmedische gronden geïndiceerd is en of dit al dan niet tot toepassing van de hardheidsclausule noopt.
14. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet zorgvuldig voorbereid en ontbreekt in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb een deugdelijke motivering. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij geeft de voorzieningenrechter verweerder in overweging om tevens te bezien of de gevraagde aanpassing van het zoekprofiel nu maakt dat afgeweken moet worden van een bepaling van de Verordening middels de hardheidsclausule of dat afgeweken moet worden van de in het besluit genoemde Beleidsregel (artikel 1.2.1) of ander beleid. Dit kan immers van belang zijn voor de aan te leggen toetsingsmaatstaf: in het ene geval de hardheidsclausule in de Verordening en in het andere de inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

15. De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is, nu nader onderzoek in de bodemprocedure niet tot een ander oordeel zal leiden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder heeft in dit verband een ruime beoordelings- en beleidsruimte. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met in achtneming van deze uitspraak. De voorzieningenrechter stelt hiervoor een termijn van zes weken. Nu op het beroep is beslist, bestaat geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
16. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan verzoekster vergoeden en krijgt verzoekster ook vergoeding van haar proceskosten. Deze vergoeding bedraagt € 2.625,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting nu het verzoek- en beroepschrift gezamenlijk op zitting zijn behandeld, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 374,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.625,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Artikel 4:7, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Delft 2019 (de Huisvestingsverordening) en artikel 2.2.3, eerste en tweede lid, van de Beleidsregel urgentieverklaringen Delft 2019 (de Beleidsregel).
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4622.
3.Advies Delftse Adviescommissie Voorrangsbepaling (DAV) van 6 juni 2023.
4.Artikel 1.2.1, eerste lid, en artikel 3.1.1, vierde lid, van de Beleidsregel.