ECLI:NL:RBDHA:2024:9181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
SGR 23/7023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een urgentieverklaring voor sociale woningbouw op basis van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft eiseres een urgentieverklaring aangevraagd voor een sociale huurwoning, omdat de studio waarin zij met haar 2,5 jaar oude zoontje woont, te klein is. De woning heeft een oppervlakte van 23m2 en er is geen eigen slaapkamer. Eiseres stelt dat het gebrek aan ruimte de ontwikkeling van haar zoontje belemmert. De rechtbank heeft eerder het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat het besluit van verweerder niet deugdelijk was gemotiveerd. Verweerder heeft daarop een nieuwe beslissing genomen, maar heeft de ongegrondverklaring van het bezwaar gehandhaafd. De rechtbank heeft de zaak op 23 april 2024 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Eiseres heeft niet aangetoond dat haar situatie schrijnender is dan die van andere woningzoekenden. De rechtbank erkent dat de situatie van eiseres moeilijk is, maar stelt dat dit niet betekent dat verweerder onterecht heeft gehandeld. Verweerder heeft de persoonlijke omstandigheden van eiseres in zijn beoordeling betrokken, maar heeft geconcludeerd dat er geen medische noodzaak is voor een verhuizing. De rechtbank bevestigt dat de afwijzing van de urgentieverklaring terecht is, en verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7023

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Aïssal),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. V.C.T. Verkroost).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag van eiseres voor een urgentieverklaring.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 8 april 2022 afgewezen. Met het besluit van 19 juli 2022 is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
1.2.
Bij uitspraak van 28 juli 2023 in zaak nr. 22/5010 heeft de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaard en verweerder opgedragen binnen 6 weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
1.3.
Verweerder heeft op 13 september 2023 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Ook hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 23 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, mr. N. Claassen (waarnemend gemachtigde van eiseres) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft in maart 2022 een urgentieverklaring aangevraagd omdat de studio waar zij woont veel te klein is voor haar op dat moment 2,5 jaar oude zoontje en haarzelf. De woning heeft een oppervlakte van 23m2 en zij hebben geen eigen slaapkamer. Door het gebrek aan ruimte kan het zoontje zich niet goed genoeg ontwikkelen en ontplooien. Ondanks actief zoeken heeft zij geen geschikte huur- of koopwoning kunnen vinden, vandaar dat zij om een urgentieverklaring heeft gevraagd. De rechtbank heeft het eerdere beroep gegrond verklaard omdat het besluit in strijd was met het motiveringsbeginsel. Verweerder had niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij geen toepassing geeft aan de hardheidsclausule. Verweerder heeft nu een nieuwe beslissing op bezwaar genomen en de ongegrondverklaring van het bezwaar gehandhaafd.
3. Niet in geschil is dat er een aantal algemene weigeringsgronden van toepassing zijn en dat verweerder niet hoefde te beoordelen of een urgentieverklaring om sociale of medische redenen kon worden verleend. In dit beroep speelt alleen nog de vraag of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen toepassing gegeven hoeft te worden aan de hardheidsclausule.
Wat vindt eiseres?
4. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Verweerder doet ten onrechte een beroep op de uitspraak van de rechtbank van 19 januari 2023 [1] . Eiseres kwam op het moment dat zij zwanger was door omstandigheden noodgedwongen op straat te staan en zij had geen andere keus dan haar intrek te nemen in de huidige woning. Dat zij en haar zoontje een dak boven hun hoofd hebben, was reeds bekend bij de vorige procedure en is geen argument om de hardheidsclausule niet toe te passen. Verweerder laat na uiteen te zetten waarom haar situatie niet schrijnender is dan andere gevallen. Eiseres heeft door haar woonsituatie psychische problemen, op haar werk gaat het niet goed en vanuit school komen er signalen dat haar zoontje onrustig is. Haar psycholoog heeft laten weten dat haar psychische problemen te complex zijn om op korte termijn op te lossen. Via haar huisarts probeert zij nu een verwijzing te krijgen voor een andere behandelaar. Ook de nieuwe beslissing op bezwaar heeft verweerder volgens eiseres niet deugdelijk gemotiveerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk. Hieronder legt de rechtbank uit waarom.
6. Wanneer verweerder een aanvraag om een urgentieverklaring afwijst, dient hij de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager te beoordelen om te bezien of op grond van de hardheidsclausule alsnog een urgentieverklaring moet worden verleend. [2] Verweerder voert het zeer terughoudende beleid dat toepassing van de hardheidsclausule met name is bedoeld voor uitzonderlijke en schrijnende gevallen, gelet op het tekort aan sociale huurwoningen en de vele woningzoekenden in de regio Haaglanden.
7. De rechtbank begrijpt dat de situatie waarin eiseres zich bevindt moeilijk voor haar en haar zoontje is en dat zij graag wil verhuizen naar een grotere woning. Dat zij zich in een moeilijke situatie bevindt, betekent alleen niet dat verweerder een onjuist of onrechtmatig besluit heeft genomen.
8. In het bestreden besluit erkent verweerder ook dat de situatie van eiseres onprettig is en dat zij mogelijk niet over financiële middelen beschikt om op de particuliere woningmarkt een grotere woning te huren. Maar anders dan eiseres aanvoert, verwijst verweerder niet ten onrechte naar de uitspraak van 19 januari 2023. Hij wijst namelijk op rechtsoverweging 8 van deze uitspraak, omdat daarin wordt weergeven dat verweerder in het algemeen een zeer terughoudend beleid voert ten aanzien van het gebruik van de hardheidsclausule. In het geval van eiseres stelt hij zich op het standpunt dat haar situatie niet schrijnender is dan soortgelijke gevallen en daarmee sprake zou zijn van een noodsituatie. Hierbij betrekt hij dat eiseres een woning heeft, waar andere gezinnen met kinderen dakloos zijn en eveneens geen urgentieverklaring krijgen. Dat eiseres zich destijds door omstandigheden gedwongen voelde om de woning te betrekken, maakt nog niet dat verweerder bij zijn beoordeling niet zou mogen betrekken dat eiseres op dit moment een woning heeft en dus niet dakloos is.
9. Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde stukken niet volgt dat de huidige situatie medisch niet houdbaar is of dat er een medische noodzaak bestaat om te verhuizen naar een grotere woning. Er is geen informatie overgelegd van een psycholoog of arts waaruit deze noodzaak zou blijken. Verweerder is ingegaan op de nader overgelegde stukken van de apotheek en fysiotherapeut. Hij heeft daarbij onder meer opgemerkt dat zij weliswaar is behandeld voor klachten tussen de schouderbladen, maar dat uit de informatie niet volgt dat de klachten een gevolg zijn van de woonsituatie. Naar verwachting zal eiseres volledig herstellen. Wat eiseres verder aanvoert in beroep ten aanzien van haar eigen klachten en die van haar zoontje heeft zij niet met stukken onderbouwd. Dit leidt dus niet tot een ander oordeel. Op zitting heeft eiseres aangegeven dat zij op dit moment niet onder behandeling staat van een psycholoog. Ook heeft zij toegelicht dat zij vier dagen per week als onderwijsassistent werkt. Omdat de alimentatie is gestopt, werkt zij daarnaast soms ook op vrijdagen. Hieruit volgt niet dat eiseres dusdanig wordt belemmerd dat zij haar werk niet of nauwelijks meer kan uitvoeren. Verder heeft eiseres kort voor de zitting nog een stuk overgelegd van de school van haar zoontje. Uit dit stuk volgt weliswaar dat er zorgen zijn over de woonsituatie en dat het zoontje van eiseres vaak overprikkeld is en dat hij niet optimaal tot leren komt, maar hieruit kan niet worden afgeleid dat de oorzaak hiervan grotendeels of uitsluitend is gelegen in de te kleine woning. Zelfs al zou eiseres in aanmerking komen voor een grotere woning dan wil dit dus nog niet zeggen dat de problemen van haar zoontje daarmee zouden zijn verholpen.
10. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hij in het geval van eiseres geen toepassing hoefde te verlenen aan de hardheidsclausule en heeft dit ook deugdelijk gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. E. van den Nieuwendijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2024.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:459.
2.Artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening Den Haag 2023.