ECLI:NL:RBDHA:2024:9160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
13 juni 2024
Zaaknummer
NL24.17247 en NL24.5494
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om uitstel van vertrek bij overdracht op grond van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om uitstel van vertrek van een Syrische vreemdeling, eiser, die onder de Dublinverordening valt. Eiser had eerder een aanvraag voor asiel ingediend, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, met de reden dat Bulgarije verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen relevante veranderingen in de medische situatie van eiser zijn die een ander oordeel rechtvaardigen dan eerder door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is gegeven. De rechtbank oordeelt dat de medische informatie die eiser heeft overgelegd niet voldoende is om aan te tonen dat de overdracht naar Bulgarije zou leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheid. De rechtbank concludeert dat de aanvraag om uitstel van vertrek terecht is afgewezen en dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht wordt niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gemaakt op 23 mei 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17247 en NL24.5494
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen [eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , eiser/verzoeker
(gemachtigde: mr. G.E. Jans), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. P.W.M. Jans).

Inleiding

Met het besluit van 13 februari 2024 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna: eiser) voor het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Eiser heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder met het besluit van 28 maart 2024 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening geldt als een verzoek hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2024. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Neco als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1984. Bij besluit van 5 januari 2023 heeft verweerder zijn aanvraag om een asielvergunning op grond van de Dublinverordening niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Dit besluit staat, na de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 januari 2024, in rechte vast en verweerder wil eiser daarom overdragen naar Bulgarije.
Eiser heeft na de uitspraak van de Afdeling om medische redenen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw aangevraagd.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser niet met medische stukken heeft aangetoond dat een overdracht tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidssituatie zal leiden. De door eiser overgelegde stukken zijn reeds in het hoger beroep in de asielzaak door de Afdeling beoordeeld. De Afdeling heeft in de uitspraak van 29 januari 2024 geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Bulgarije geen toegang zal krijgen tot de voor hem benodigde zorg. Er is nadien geen nieuwe concrete informatie overgelegd die tot een ander oordeel zou moeten leiden. In de uitspraak van 29 januari 2024 heeft de Afdeling ook geoordeeld dat uit het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 9 mei 2023 volgt dat is voldaan aan de vereisten uit het C.K.-arrest. De door eiser ingebrachte nieuwe verklaring van de behandelaar van eiser is in lijn met de eerdere overgelegde verklaring en geeft geen nieuwe inzichten die tot een andere conclusie leiden of anderszins vraagt om een reactie van het BMA.
3. Eiser stelt dat verweerder essentiële medische informatie van na de uitspraak van de Afdeling niet heeft meegewogen in het bestreden besluit. Daarnaast mocht verweerder zich bij de beoordeling van de aanvraag om uitstel van vertrek niet baseren op het BMA- advies van 9 mei 2023 en de uitspraak van de Afdeling omdat die alleen zien op de voorwaarden tijdens de overdracht en niet op de gevolgen van de overdracht op eisers gezondheidstoestand voor en na het overdragen. De uitspraak van de Afdeling houdt een onjuiste interpretatie in van het arrest C.K., dat ziet op alle gevolgen van overdracht die tot een onomkeerbare verslechtering van de gezondheidstoestand kunnen leiden. Het BMA- advies is ook ouder dan zes maanden en het gebruik daarvan is om die reden in strijd met het Protocol BMA. Verweerder had daarom een nieuw BMA-advies moeten vragen en eiser in bezwaar moeten horen. Eiser merkt verder op dat de Afdeling zich, refererend aan AIDA rapportage Update 2022 van maart 2023, in de genoemde uitspraak heeft uitgelaten over de beschikbaarheid van medische voorzieningen in Bulgarije. Van belang is dat er een Update 2023 van april 2024 is waaruit volgt dat er geen gespecialiseerde gezondheidszorg is voor slachtoffers van marteling of getraumatiseerde asielzoekers zoals eiser. Eiser zal in het geval van overdracht aan Bulgarije geen toegang hebben tot de noodzakelijke gespecialiseerde gezondheidszorg, die hij in Nederland wel heeft.
4. De rechtbank overweegt dat in geval van een overdracht op grond van de Dublinverordening bij toepassing van artikel 64 Vw slechts aan de orde is of de vreemdeling gelet op diens gezondheidstoestand kan reizen en zo ja onder welke omstandigheden. Het gaat er niet om of behandeling in het land waarnaar wordt overgedragen mogelijk is.1 Alleen wanneer de vreemdeling stelt dat hij niet kan reizen en de overdracht leidt tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidssituatie, kan dit anders zijn.
5. Eiser verwijst in beroep naar de eerder bekende medische informatie van 16 en 24 februari 2023, en van 9 november 2023. Nieuw is volgens eiser dat de behandeld psychiater van eiser op 15 februari 2024 op het formulier “Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling” heeft aangegeven dat niet valt te zeggen wanneer de behandeling van eiser zal
1. Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:139.
worden afgerond. Dit wijkt af van de eerdere informatie. Op de zitting heeft verweerder er nog op gewezen dat er ook nog een brief van 26 februari 2024 is van de behandelend psychiater aan het BMA. Deze brief is toegevoegd aan het dossier.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat uit de aangehaalde medische informatie niet is gebleken dat sprake is van (relevante) veranderingen in de medische situatie en (daarmee) de reismogelijkheden voor eiser die zouden moeten leiden tot een ander oordeel dan in de uitspraak van de Afdeling al is gegeven. De enige wijziging in de medische situatie is dat de behandelaar niet langer een behandelduur heeft vermeld. Dat hieruit zou blijken dat de medische situatie van eiser relevant is veranderd of dat zijn klachten zijn verergerd, volgt de rechtbank met verweerder niet. Omdat geen sprake is van relevante nieuwe informatie over de gezondheidssituatie van eiser was verweerder ook niet gehouden om een nieuw BMA- advies op te vragen en/of eiser te horen. Dat het over eiser uitgebrachte BMA-advies ouder is dan zes maanden is, maakt het voorgaande niet anders. De houdbaarheidstermijn van zes maanden is een indicatie en wordt volgens het protocol van het BMA verlengd als de medische situatie en/of behandeling van de vreemdeling niet is veranderd.
7. Zoals eerder benoemd heeft de Afdeling zich in de uitspraak van 29 januari 2024 ook al uitgesproken over het C.K.-arrest. Nu verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen relevante wijziging is in de medische situatie van eiser en, zoals de gemachtigde van eiser ter zitting ook heeft erkend, er ook geen voor eisers situatie relevante verschillen zijn tussen de Updates van de AIDA rapporten, oordeelt de rechtbank dat nog steeds aan de voorwaarden uit het C.K.-arrest wordt voldaan. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft de aanvraag om uitstel van vertrek van eiser terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van
N.J. Biswane, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
23 mei 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het beroep betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.