ECLI:NL:RVS:2015:139

Raad van State

Datum uitspraak
14 januari 2015
Publicatiedatum
21 januari 2015
Zaaknummer
201405763/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake uitzetting vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 19 juni 2014. De rechtbank had het beroep van een vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om de aanvraag van de vreemdeling om uitzetting achterwege te blijven af te wijzen, vernietigd. De vreemdeling had verzocht om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat zijn gezondheidstoestand het niet verantwoord maakte om te reizen. De staatssecretaris had echter in zijn besluit van 27 januari 2014 het bezwaar van de vreemdeling ongegrond verklaard, wat leidde tot de rechtszaak.

De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris in zijn grieven terecht aanvoert dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de medische voorzieningen in Hongarije niet voldoende zijn voor de vreemdeling. De staatssecretaris heeft aangevoerd dat de Hongaarse autoriteiten hebben bevestigd dat er medische zorg beschikbaar is bij de overdracht van de vreemdeling. De Raad van State stelt vast dat de vreemdeling op basis van de Dublinverordening kan worden overgedragen aan Hongarije en dat de staatssecretaris mag vertrouwen op de adequaatheid van de medische voorzieningen aldaar, tenzij de vreemdeling met concrete informatie aantoont dat dit niet het geval is.

De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. De staatssecretaris heeft voldaan aan zijn vergewisplicht en de rechtbank heeft te hoge eisen gesteld aan de staatssecretaris. De beslissing van de Raad van State is genomen op 14 januari 2015.

Uitspraak

201405763/1/V3.
Datum uitspraak: 14 januari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 19 juni 2014 in zaak nr. 14/2167 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 27 januari 2014 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 19 juni 2014 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Het hogerberoepschrift is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. In de grieven 1 en 2 klaagt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, gelet op hetgeen de vreemdeling na zijn vorige overdracht naar Hongarije is overkomen, in zijn geval er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat de medische voorzieningen in Hongarije voor hem voldoende zijn en dat hij derhalve aan het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) de vraag had moeten voorleggen of behandeling in dat land voor de vreemdeling mogelijk is, in het geval een medische noodsituatie is te verwachten. Voorts klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan, nu hij niet inzichtelijk heeft gemaakt met welke concreet genoemde behandelaars dan wel instellingen vóór de uitzetting van de vreemdeling contact zal worden opgenomen ten behoeve van de overdracht die in fysieke zin dient plaats te vinden.
Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de Hongaarse autoriteiten in het kader van de thans voorziene overdracht expliciet hebben bevestigd bij brief van 22 januari 2014 dat permanent een arts op het vliegveld aanwezig is en dat, indien noodzakelijk, transport naar een ziekenhuis voor specialistische zorg voorhanden is. Tegen de achtergrond van deze informatie-uitwisseling, vormt het gegeven dat aan de vreemdeling in het verleden medische behandeling is onthouden een onvoldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat de medische voorzieningen in Hongarije voldoende zijn, en bestaat er geen grondslag om het interstatelijk vertrouwensbeginsel te passeren. Daarbij is volgens de staatssecretaris van belang dat bij de overdracht van de vreemdeling in het kader van de Dublinprocedure nogmaals contact wordt gezocht met de Hongaarse autoriteiten en de noodzakelijk geachte medische voorzieningen worden medegedeeld. De staatssecretaris zal bij de daadwerkelijke overdracht van de vreemdeling aan de Hongaarse autoriteiten mededelen dat hij fysiek dient te worden overdragen aan een psychiater. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag hij erop vertrouwen dat, mede gezien de expliciete toezeggingen, de Hongaarse autoriteiten adequate maatregelen zullen nemen bij aankomst van de vreemdeling in Hongarije. Indien hieraan onverhoopt geen uitvoering kan worden gegeven zal niet worden overgegaan tot overdracht, aldus de staatssecretaris.
1.1. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de desbetreffende vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is te reizen.
Volgens paragraaf A3/7.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000), zoals ten tijde van belang luidend, kan de staatssecretaris bij de beoordeling van een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 het BMA verzoeken een advies uit te brengen. De staatssecretaris wijst een aanvraag in ieder geval af zonder advies te vragen aan het BMA indien de desbetreffende vreemdeling geen volledig ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring, niet ouder dan zes maanden, overlegt en indien hij zijn medische situatie niet aantoont.
Volgens paragraaf A3/7.3, zoals ten tijde van belang luidend, past de staatssecretaris artikel 64 van de Vw 2000 niet toe indien hij de desbetreffende vreemdeling krachtens Verordening (EG) 343/2003 van de Raad van 18 februari 2003 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Dublinverordening) overdraagt aan een bij de Verordening aangesloten lidstaat waarmee hij een terug- en overnameovereenkomst heeft gesloten. In dat geval kan de overdracht in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel plaatsvinden, omdat de medische voorzieningen vergelijkbaar worden verondersteld tussen de lidstaten, tenzij de desbetreffende vreemdeling met bewijsmiddelen aannemelijk maakt dat dit uitgangspunt in zijn geval niet opgaat.
1.2. Vaststaat dat de vreemdeling op grond van de Dublinverordening kan worden overgedragen aan Hongarije. De Hongaarse autoriteiten hebben op 22 maart 2012 ingestemd met de terugname van de vreemdeling.
1.3. De rechtbank heeft met de in de grieven bestreden overwegingen niet onderkend dat bij toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 in het kader van een overdracht op grond van de Dublinverordening slechts aan de orde is of de vreemdeling, gelet op zijn gezondheidstoestand, kan reizen en zo ja, onder welke omstandigheden en niet of behandeling in het land waarnaar wordt overgedragen mogelijk is. Immers, de staatssecretaris mag, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, bij overdracht van de vreemdeling aan Hongarije ervan uitgaan dat de medische voorzieningen aldaar tot zijn beschikking staan en dat, gelet op de behandelmogelijkheden in Hongarije, van een medische noodsituatie op korte termijn geen sprake zal zijn. De vreemdeling heeft niet met concrete informatie aannemelijk gemaakt dat dit uitgangspunt voor hem niet opgaat.
1.4. Het BMA heeft in het advies van 21 augustus 2013 toegelicht dat de vreemdeling kan reizen, mits enige medische voorzieningen worden getroffen. Zo dient de vreemdeling tijdens de reis te worden begeleid door een psychiatrisch verpleegkundige. Hij dient zijn medicatie mee te krijgen en het gebruik ervan voort te zetten tijdens de reis. De psychiatrisch verpleegkundige dient de medicatie te hebben. Hoewel de medische gevolgen van een feitelijke uitzetting niet door de medisch adviseur te voorspellen zijn, is er gezien de incidenten in het verleden wel een vergrote kans op medisch ingrijpen rondom de reis. Om die reden wordt een overdracht aan een behandelaar ter plaatse geadviseerd. De fysieke overdracht dient plaats te vinden aan een psychiater zodat aansluitend aan de reis een beoordeling van het toestandsbeeld en, mits aan de orde, een crisisbehandeling kan plaatsvinden, aldus het BMA.
1.5. De Hongaarse autoriteiten hebben in voormelde brief van 22 januari 2014 aangegeven dat een arts permanent op het vliegveld aanwezig is voor spoedgevallen en dat, indien het nodig blijkt te zijn, de vreemdeling kan worden overgebracht naar een ziekenhuis voor gespecialiseerde zorg. De Hongaarse autoriteiten informeren in deze brief verder nog naar de medicatie die de vreemdeling nodig heeft, teneinde te verzekeren dat een arts of een psychiater/psycholoog aanwezig zal zijn bij aankomst van de vreemdeling op het vliegveld. In het hogerberoepschrift heeft de staatssecretaris in dit verband nog opgemerkt dat voorafgaand aan de feitelijke overdracht nogmaals contact wordt opgenomen met het ontvangende land, Hongarije, en dat de noodzakelijk geachte medische voorzieningen - waaronder de vereiste van een fysieke overdracht aan een psychiater - worden medegedeeld. Gelet op een en ander mag de staatssecretaris in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel erop vertrouwen dat de Hongaarse autoriteiten bij overdracht van de vreemdeling aan het vereiste van fysieke overdracht aan een psychiater zullen voldoen. Nu de staatssecretaris bovendien heeft toegezegd dat hij van overdracht aan de Hongaarse autoriteiten zal afzien indien blijkt dat niet aan de vereiste van fysieke overdracht kan worden voldaan, heeft de staatssecretaris in dit geval aan zijn vergewisplicht voldaan en heeft de rechtbank hem in dat opzicht te vergaande eisen gesteld.
De grieven slagen.
2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene en nu geen andere beroepsgronden zijn voorgedragen, het beroep tegen het besluit van 27 januari 2014 alsnog ongegrond verklaren.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 19 juni 2014 in zaak nr. 14/2167;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Van Roosmalen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2015
53.