ECLI:NL:RBDHA:2024:9121
Rechtbank Den Haag
- Vereenvoudigde behandeling
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag door prematuur ingediende ingebrekestelling
In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Turkse nationaliteit, op 22 juni 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de staatssecretaris op 15 januari 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing en heeft op 1 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft zijn beroep ingesteld nadat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, die eindigde op 22 december 2023, was verlengd met negen maanden op basis van artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Deze verlenging was van toepassing op asielaanvragen die tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 zijn ingediend.
De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een situatie die een verlenging van de beslistermijn rechtvaardigde. Aangezien de verlenging van de beslistermijn rechtsgeldig was, is de ingebrekestelling van 15 januari 2024 prematuur ingediend. Hierdoor voldoet het beroep niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.