ECLI:NL:RBDHA:2024:9096
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 25 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat hij Spanje verantwoordelijk acht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de Staatssecretaris aanwezig was, terwijl eiser en zijn gemachtigde zich afmeldden.
De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Spanje gedaan, dat door Spanje is aanvaard. Eiser heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder de stelling dat de Staatssecretaris expliciet om een reactie van de Spaanse autoriteiten had moeten vragen over zijn inreisdatum in Spanje. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van een fictief claimakkoord, wat betekent dat Spanje heeft gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in Spanje in behandeling zal worden genomen.
Eiser heeft ook betoogd dat er niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, verwijzend naar een inbreukprocedure van de Europese Commissie tegen Spanje en naar discriminatie die hij in Spanje heeft ervaren. De rechtbank stelt echter vast dat de Staatssecretaris in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij overdracht aan Spanje een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, en is op 4 juni 2024 openbaar gemaakt.