ECLI:NL:RBDHA:2024:9094

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
NL24.18445
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het besluit van 26 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat hij Kroatië verantwoordelijk acht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen asielaanvraag in Kroatië heeft ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat de registratie van zijn vingerafdrukken in het Eurodac-systeem bewijst dat hij dat wel heeft gedaan.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat hij mensonterend is behandeld in Kroatië en dat er geen vertrouwen meer kan zijn in de Kroatische autoriteiten. De rechtbank stelt echter dat de staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het EVRM. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van bijzondere individuele omstandigheden.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter J.H. Lange en is openbaar gemaakt op 4 juni 2024.

Uitspraak

uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.18445
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E.H. Bokhorst),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 april 2024 niet in behandeling genomen omdat de staatssecretaris Kroatië verantwoordelijk acht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
2. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank bespreekt de beroepsgronden hieronder.
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Asielaanvraag
4. Eiser stelt dat hij geen asielaanvraag heeft ingediend in Kroatië. Dat de Kroatische autoriteiten in Eurodac hebben ingevoerd dat eisers vingerafdrukken zijn afgenomen in verband met zijn asielaanvraag, verhoudt zich niet met het feit dat eiser van diezelfde autoriteiten een aanzegging heeft ontvangen dat hij voor 28 november 2023 Kroatië moest verlaten. Het is eiser ook expliciet door de Kroatische autoriten te kennen gegeven dat het afnemen van vingerafdrukken niets te maken had met het aanvragen van asiel.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit artikel 14 van de Eurodac-verordening volgt dat de lidstaten van de Europese Unie vingerafdrukken moeten afnemen van alle vreemdelingen die illegaal de lidstaat binnen komen. In dit geval is eiser illegaal Kroatië ingereisd. Uit het resultaat van het onderzoek in het Eurodac-systeem blijkt dat eiser per 27 november 2023 geregistreerd staat met het Kroatische Eurodac-nummer dat begint met [..] en [....] . Dit betekent dat eiser na zijn illegale inreis ( [..] ) in Kroatië een asielaanvraag heeft ingediend ( [....] ). De rechtbank verwijst daarbij naar artikel 2, derde lid, van de Verordening (EG) 407/2002, waarin is opgenomen dat de gegevens van asielzoekers worden aangeduid met een ‘1’ zoals ook in het resultaat van het onderzoek naar eisers vingerafdrukken staat vermeld. Uit lijst A van bijlage II bij de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 118/2014 volgt dat een treffer in Eurodac geldt als bewijs van de indiening van een asielaanvraag. Het is mogelijk voor eiser om tegenbewijs te leveren. Dit heeft eiser echter niet gedaan. De enkele stelling dat eiser geen asielaanvraag heeft ingediend en een aanzegging heeft gekregen om Kroatië te verlaten is daarvoor onvoldoende. De beroepsgrond slaagt niet.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. Eiser stelt dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Eiser is in Kroatië mensonterend behandeld door de autoriteiten. Ten onrechte wordt door de staatssecretaris overwogen dat eiser niet heeft onderbouwd dat er sprake zal zijn van een reëel risico op een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) strijdige situatie. Daarbij komt dat het voor eiser onduidelijk is of zijn stellingen in zijn algemeenheid worden betwist.
7. De rechtbank overweegt het volgende. De staatssecretaris mag in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals neergelegd in het arrest Jawo2.

2.ECLI:EU:C:2019:218.

8. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 13 september 20233 nog geoordeeld dat ten aanzien van Kroatië uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank begrijpt dat eiser slechte ervaringen heeft meegemaakt in Kroatië, door de pushbacks aan de grens en de detentie. Deze ervaringen leiden er echter niet zonder meer toe dat gesproken kan worden van structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Eiser heeft namelijk op geen enkele wijze onderbouwd dat hij bij terugkeer naar Kroatië in een zelfde situatie terecht zal komen. Daarbij komt dat de situatie van eiser nu anders is. Hij zal Kroatië legaal binnen komen via de Dublinprocedure. Verder hebben de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen met inachtneming van de internationale verdragen en Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Als eiser toch problemen ervaart, mag van eiser verwacht worden dat hij daarover klaagt bij de Kroatische (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat eiser dat geprobeerd heeft of dat dit bij voorbaat zinloos of onmogelijk zal zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17 van de Dublinverordening

9. Eiser stelt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, waardoor Nederland de asielaanvraag aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De staatssecretaris betwist niet dat eiser is behandeld op een manier die als vervelend ervaren wordt. De manier waarop eiser is behandeld in Kroatië is onmenselijk en vernederend. Het is onduidelijk hoe dit volgens de staatssecretaris rechtmatig geweest kan zijn. Er is sprake van bijzondere hardheid als eiser zou worden overgedragen aan Kroatië.
10. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. De manier waarop eiser in Kroatië is behandeld is zorgelijk. Dit is echter onvoldoende om te spreken van bijzondere individuele omstandigheden die leiden tot bijzondere hardheid als eiser wordt overgedragen aan Kroatië. De ervaringen van eiser zijn besproken onder rechtsoverweging 8 over het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Hieruit blijkt dat het niet is gebleken dat eiser in een zelfde situatie terecht zal komen bij terugkeer naar Kroatië. De staatssecretaris heeft deze ervaringen al voldoende meegewogen in dat kader. De rechtbank verwijst daarbij ook naar de uitspraak van de Afdeling van 30 april 20244. Deze omstandigheden kunnen er niet toe leiden dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken. Verder heeft eiser de verklaringen over wat hij heeft meegemaakt onvoldoende met documenten onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.

3.ECLI:NL:RVS:2023:3411.

Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 juni 2024
Documentcode: [documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.