ECLI:NL:RBDHA:2024:9094
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het besluit van 26 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat hij Kroatië verantwoordelijk acht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.
De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Kroatië gedaan, dat door Kroatië is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij geen asielaanvraag in Kroatië heeft ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat de registratie van zijn vingerafdrukken in het Eurodac-systeem bewijst dat hij dat wel heeft gedaan.
Daarnaast heeft eiser betoogd dat hij mensonterend is behandeld in Kroatië en dat er geen vertrouwen meer kan zijn in de Kroatische autoriteiten. De rechtbank stelt echter dat de staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft niet aangetoond dat hij bij terugkeer naar Kroatië een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met het EVRM. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat er geen aanleiding is om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van bijzondere individuele omstandigheden.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is gedaan door rechter J.H. Lange en is openbaar gemaakt op 4 juni 2024.