ECLI:NL:RBDHA:2024:9092
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat hij Kroatië verantwoordelijk acht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was.
De rechtbank stelt vast dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Kroatië, dat is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris door hem over te dragen aan Kroatië, indirect bijdraagt aan mogelijke schendingen van zijn rechten, maar de rechtbank oordeelt dat de Kroatische autoriteiten met een claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen.
De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat Nederland de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar gemaakt op 4 juni 2024.