ECLI:NL:RBDHA:2024:9092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
NL24.18457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 april 2024 niet in behandeling genomen, omdat hij Kroatië verantwoordelijk acht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was.

De rechtbank stelt vast dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname gedaan aan Kroatië, dat is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris door hem over te dragen aan Kroatië, indirect bijdraagt aan mogelijke schendingen van zijn rechten, maar de rechtbank oordeelt dat de Kroatische autoriteiten met een claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen.

De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat Nederland de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat eiser geen recht heeft op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar gemaakt op 4 juni 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.18457
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. R.J.J. Flantua),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 26 april 2024 niet in behandeling genomen omdat de staatssecretaris Kroatië verantwoordelijk acht voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
3. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De rechtbank zal deze beroepsgronden hieronder bespreken.
Claimakkoord
4. Eiser stelt dat de staatssecretaris door eiser over te dragen aan Kroatië indirect bijdraagt aan het feit dat eiser na overdracht aan Kroatië, mogelijk door de Kroatische
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
autoriteiten in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) zal worden overgedragen aan Griekenland. De Kroatische autoriteiten hebben de asielaanvraag van eiser namelijk geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Dit betekent dat nog niet vast staat dat Kroatië ook daadwerkelijk de lidstaat is die de asielaanvraag van eiser in behandeling zal nemen. Het kan daarom zo zijn dat de Kroatische autoriteiten een verzoek tot terugname indienen bij de Griekse autoriteiten. Dit terwijl Nederland geen vreemdelingen overdraagt aan Griekenland, omdat er sprake is van een schending van artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest als zij worden overgedragen. Nederland had daarom op zijn minst van Kroatië de garantie moeten krijgen dat eiser niet wordt overgedragen aan de Griekse autoriteiten. Die garantie is er nu niet, waardoor er niet vanuit kan worden gegaan dat Kroatië zich aan zijn internationale en Europese verplichtingen houdt.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. De Kroatische autoriteiten hebben met het uitdrukkelijke claimakkoord gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen op de wijze zoals beschreven in artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Omdat - zoals hieronder in rechtsoverweging 7 is beschreven - ten aanzien van Kroatië uitgegaan kan worden gegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, mag ervan uit worden gegaan dat de Kroatische autoriteiten de verplichtingen op grond van de internationale verdragen en Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht zullen naleven. Dat betekent ook dat eiser niet in strijd met deze internationale verdragen en Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht overgedragen zal worden naar een andere Europese lidstaat of uitgezet zal worden naar zijn land van herkomst. De enkele stelling van eiser dat hij overgedragen zal worden aan Griekenland, is onvoldoende om aannemelijk te maken dat dit ook daadwerkelijk zal gebeuren. De staatssecretaris hoeft daarom ook geen garantie te vragen dat Kroatische autoriteiten eiser na overdracht aan Kroatië niet over zullen gedragen aan Griekenland. De beroepsgrond slaagt niet.

Interstatelijk vertrouwensbeginsel

6. Eiser stelt dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. Het staat niet vast dat Kroatië aan de internationale verplichtingen ten aanzien van eiser als asielzoeker zal voldoen. Eiser verwijst hierbij naar het Monthly Report March 2024: ‘Illegal pushbacks and border violance reports’ (Monthly Report March 2024) van het Border Violance Monitoring Network. Daaruit blijkt dat ook dit jaar, op 20 maart 2024 pushbacks vanuit Kroatië naar Bosnië-Herzegovina hebben plaatsgevonden. Volgens de Border monitoring factsheet January 2024 was hier ook in januari 2024 al sprake van. Eiser is ook slachtoffer geworden van de pushbacks van Kroatië naar Bosnië-Herzegovina, waardoor hij geen enkel vertrouwen meer heeft in de Kroatische autoriteiten.
7. De rechtbank overweegt het volgende. De staatssecretaris mag in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat de staatssecretaris ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Het is daarom in beginsel aan eiser
om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Kroatië, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Kroatische autoriteiten, een reel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in het geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn, die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, zoals neergelegd in het arrest Jawo2.
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in de uitspraak van 13 september 20233 nog geoordeeld dat in het geval van Kroatië nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden. De rechtbank begrijpt dat de situatie van eiser in Kroatië zorgelijk was, omdat eiser slachtoffer is geweest van pushbacks aan de grens van Kroatië, maar dit is onvoldoende om aan te nemen dat er sprake is van een onmenselijke behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest als eiser via de Dublinprocedure terugkeert naar Kroatië. Het interstatelijk vertrouwensbeginsel is immers deelbaar. De situatie van eiser is nu anders. Eiser zal Kroatië legaal binnen komen via de Dublinprocedure. Niet is gebleken dat Dublinclaimanten ook te maken zullen krijgen met pushbacks aan de grens bij terugkeer naar Kroatië. De verwijzing van eiser naar het Monthly Report March 2024 en Border monitoring factsheet January 2024 maakt dit niet anders. Hieruit blijkt dat er pushbacks aan de grens met Kroatië plaatsvinden, maar niet dat deze pushbacks ook plaatsvinden in het geval van Dublinclaimanten. Daarbij komt dat de Kroatische autoriteiten met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen met inachtneming van de internationale verdragen en Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Als eiser toch problemen ervaart, mag van eiser verwacht worden dat hij daarover klaagt bij de Kroatische autoriteiten. Niet is gebleken dat dit bij voorbaat zinloos of onmogelijk zal zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Artikel 17 van de Dublinverordening

9. Eiser stelt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, Nederland moet daarom de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich trekken. Het is namelijk mogelijk dat eiser wordt overgedragen aan Griekenland, eiser is slachtoffer geweest van pushbacks in Kroatië. Verder heeft hij ook een oom in Duitsland wonen die eiser kan ondersteunen.
10. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat Nederland de asielaanvraag van eiser op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken. Dat eiser te maken heeft gehad met pushbacks in Kroatië of hij mogelijk overgedragen zal worden aan Griekenland, is besproken en rechtsoverweging 5 en 8. De rechtbank verwijst daarbij ook naar de uitspraak van de Afdeling van 30 april 20244, waarin is geoordeeld dat het voldoende is als de staatssecretaris deze door eiser genoemde omstandigheden betrekt bij de bespreking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De door eiser aangevoerde
2 ECLI:EU:C:2019:218.
omstandigheden kunnen gezien die overwegingen niet aangemerkt worden als bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan Nederland de asielaanvraag aan zich had moeten trekken. Verder maakt het feit dat eiser familie in Duitsland heeft wonen niet dat Nederland de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken. Deze familie woont immers niet in Nederland. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 juni 2024

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.