ECLI:NL:RBDHA:2024:9085

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
12 juni 2024
Zaaknummer
09/261328-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meervoudige oplichting, valsheid in geschrift, witwassen en verduistering met bijzondere voorwaarden

Op 12 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag een 38-jarige man veroordeeld voor meervoudige oplichting, valsheid in geschrift, witwassen en verduistering. De verdachte deed zich gedurende een jaar voor als een bonafide verhuurder van een woning en benaderde slachtoffers via Facebook. Hij maakte valse huurcontracten op en ontving borg en huurbetalingen, waarna hij niets meer van zich liet horen. Daarnaast vergokte hij geld dat hij van een slachtoffer ontving om te investeren in cryptocurrency. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was vanwege een waanstoornis en een stoornis in het gebruik van dexamfetamine. Hij kreeg een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en meerdere bijzondere voorwaarden. Tevens werd hij veroordeeld tot schadevergoeding aan 14 benadeelde partijen, met een totale materiële schadevergoeding van € 64.473,45 aan een van de slachtoffers. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien het woningtekort in Nederland, en het misbruik van vertrouwen dat de verdachte heeft gepleegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/261328-23
Datum uitspraak: 12 juni 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaatsnaam] ,
locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 17 april 2024 (pro forma) en 29 mei 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. W.S. de Zanger naar voren is gebracht.
Meerdere personen hebben zich als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd, al dan niet bijgestaan door Slachtofferhulp Nederland dan wel een advocaat.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzittingen van 17 april 2024 en 29 mei 2024. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage
(zie bijlage I)aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 4 primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde bepleit en stelt zich op het standpunt dat het bedrag dat de verdachte zou hebben witgewassen lager is dan wat in de tenlastelegging staat.
3.3.
Vrijspraak feit 4 primair
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan niet vastgesteld worden dat de verdachte met gebruik van een in artikel 326, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht genoemde oplichtingsmiddel aangeefster [naam 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig geldbedrag. Daarom acht de rechtbank feit 4 primair niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal de verdachte hiervan vrijspreken.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen feiten 1, 2, 3 en 4 subsidiair
De rechtbank heeft in de bijlage (
zie bijlage II)opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Feit 4 subsidiair
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geld van [naam 1] heeft vergokt, terwijl de afspraak was om het geld te beleggen. Hij heeft daarmee geld dat aan [naam 1] toebehoorde en dat hij anders dan door misdrijf onder zich had – [naam 1] had hem immers de toegang tot haar bankrekeningen verschaft en heeft zelf gelden naar hem overgeboekt met het doel om deze te investeren – zich wederrechtelijk toegeëigend. Anders dan de raadsman heeft bepleit, is niet vast komen te staan dat [naam 1] wist dat de verdachte het geld zou gaan vergokken. De verdachte heeft immers zelf verklaard dat hij het geld, in ieder geval deels, tegen de afspraken met [naam 1] in heeft vergokt. Verder blijkt uit tot het dossier behorende berichten tussen [naam 1] en de verdachte dat het bedoeling was dat de verdachte het geld zou investeren in cryptocurrency, maar niet dat hij dat zou inzetten op goksites. Sterker nog, uit een gevoerde conversatie blijkt dat [naam 1] hierover verontwaardigd was toen zij hierachter kwam.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van enig geldbedrag dat aan [naam 1] toebehoorde. Het precieze bedrag kan de rechtbank niet vaststellen, ook niet het door de officier van justitie in zijn requisitoir genoemde bedrag van € 38.836,03.
Feit 2
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank niet vaststellen hoeveel geld de verdachte van aangeefster [naam 1] heeft verduisterd. De rechtbank begrijpt uit de aangifte van [naam 1] en de door haar overgelegde bankafschriften dat het weggenomen bedrag bestaat uit bedragen die zij zelf heeft overgeboekt naar de verdachte, bedragen die de verdachte naar zijn eigen rekening heeft overgeboekt en bedragen die door de verdachte zijn gepind. Het totaalbedrag van € 64.473,45 dat volgens [naam 1] is verduisterd, volgt echter niet uit de bijgevoegde bankafschriften. Verder kan van de bedragen die gepind zijn vanaf de bankrekening van [naam 1] niet worden vastgesteld of deze daadwerkelijk door de verdachte zijn gepind en, zo ja, of dit al dan niet met toestemming van [naam 1] is gebeurd. Ook zou bij een aantal overschrijvingen van geldbedragen van [naam 1] naar de bankrekening van de verdachte sprake kunnen zijn van een gift, nu er omschrijvingen bij staan zoals ‘With Love’, ‘asje schatje’ en ‘voor de liefste’.
Om voornoemde redenen acht de rechtbank onder feit 2 wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, naast de geldbedragen die hij heeft verkregen uit de oplichtingen zoals ten laste gelegd onder feit 1, ‘nog een geldbedrag’ heeft witgewassen in plaats van het ten laste gelegde bedrag van € 64.473,45.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 8 december 2022 tot en met
29 december 2023in Nederland meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid en door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, meerdere slachtoffers (zoals opgenomen in het gehele procesdossier, waaronder maar niet uitsluitend, zoals vermeld onder zaaksnummers 2.2, 2.3, 2.4, 2.5, 2.6, 2.7, 2.8, 2.9, 2.10, 2.11, 2.12, 2.13 en 2.14 in het onderzoeksdossier Montreal en zaaksnummers 2.1, 2.2, 2.3, 2.4, 2.5, 2.6, 2.7, 2.8, 2.9, 2.10 en 2.11 in het onderzoeksdossier 2023293317) heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag (voor de huur en borg voor de huur van de woning, van ongeveer € 21.309,24 en € 25.605,-), door
- voornoemde slachtoffers (via Facebook) te benaderen en een huurwoning aan te bieden,
- voornoemde slachtoffers rond te leiden in de woning en
(een)sleutel(s) van de woning te verstrekken,
- voornoemde slachtoffers zijn bankrekeningnummer en/of een betaalverzoek te sturen met het verzoek geld over te maken voor de huur en/of de borg voor de huur van de woning,
- een huurcontract op te stellen en deze vervolgens te laten ondertekenen door voornoemde slachtoffers, en
- voornoemde slachtoffers (kort) voor de afgesproken verhuisdatum te laten weten dat de huur geen doorgang kan vinden,
dit bovenstaande alles zonder daadwerkelijk voornemen om de woning daadwerkelijk te verhuren;
2.
hij in de periode van 8 december 2022 tot en met
29 december 2023in Nederland (van) meerdere geldbedragen (t.w.v. in totaal
ongeveer€ 21.309,24 en € 25.605,- en
nog een geldbedrag),
- heeft omgezet, en
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat die voorwerpen - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
3.
hij in de periode van 8 december 2022 tot en met
30 december 2023in Nederland meermalen meerdere gesch
riften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten meerdere huurcontracten, valselijk heeft opgemaakt door opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid op genoemde geschriften te vermelden dat de huurder de desbetreffende woning gedurende de huurperiode zou mogen huren, met het oogmerk om
dieals echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4
.
hij in de periode van
29 september2022 tot en met 9 december 2022 in Nederland opzettelijk een geldbedrag, geheel toebehorende aan [naam 1] en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als houder en als investeerder, door het verkrijgen en hebben van de toegang en beschikking tot (het geld op) de bankrekening van die [naam 1] en door stortingen van meerdere geldbedragen op de rekening van de verdachte die waren bedoeld voor het investeren in crypto, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden geëist, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bijzondere voorwaarde van opname in een zorginstelling die de reclassering heeft geadviseerd, heeft de raadsman bepleit dat het niet opportuun is om een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de reeds ondergane voorlopige hechtenis.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim een jaar schuldig gemaakt aan meerdere oplichtingen, witwassen van uit die oplichtingen verkregen geldbedragen en valsheid in geschrift. De verdachte heeft zich voorgedaan als een bonafide verhuurder van een woning in Voorburg en heeft potentiële huurders (hierna: aangevers) via Facebook benaderd. Na een gesprek over de prijs heeft hij met de aangevers een bezichtiging ingepland en telkens valselijk een huurcontract opgemaakt. Nadat deze aangevers de borg en/of de eerste maand huur hadden overgemaakt gaf de verdachte telkens kort voor de ingangsdatum aan de aangevers door dat de verhuur van de woning niet door kon gaan. De gedane aanbetaling(en) werd(en) echter niet terugbetaald.
De verdachte heeft alle aangevers om de tuin geleid door een valse voorstelling van zaken te creëren. Door de oplichtingen hebben meerdere slachtoffers ten onrechte lange tijd in de veronderstelling geleefd dat zij een huurwoning hadden gevonden. De verdachte heeft daarbij van begin tot eind bedrieglijk gehandeld, enkel voor zijn eigen financieel gewin. Bijzonder kwalijk is dit handelen van de verdachte, nu in Nederland een groot woningtekort heerst. Door zijn handelen heeft de verdachte op schaamteloze wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen van mensen dat gebruikelijk en noodzakelijk is in het maatschappelijk en economisch verkeer en hij heeft dat vertrouwen ernstig geschaad. De verdachte heeft het geld vervolgens vergokt. Tot op heden zijn de aanbetaalde bedragen niet terugbetaald aan de slachtoffers.
Daarnaast heeft de verdachte een geldbedrag van aangeefster [naam 1] vergokt, terwijl hij haar had toegezegd (in ieder geval een deel van) dat geldbedrag te investeren in cryptocurrency. Hiermee heeft hij het vertrouwen dat [naam 1] in hem had gesteld, geschaad.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 15 april 2024. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro-Justitiarapport van 2 april 2024 van psychiater dr. D.J. Vinkers. In dit rapport staat dat de verdachte ten tijde van belang leed aan een waanstoornis van het paranoïde type en een stoornis in het gebruik van dexamfetamine (in vroege remissie). De psychiater stelt dat het kritiek- en oordeelsvermogen van de verdachte was aangetast door de waanstoornis ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De psychiater komt tot het advies om de ten laste gelegde feiten hierdoor in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Daarnaast adviseert de psychiater een behandeling in een forensisch psychiatrische instelling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de psychiater op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de bevindingen worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt de conclusies over en acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van reclasseringsadviezen van 16 januari 2024 en 2 april 2024. De reclassering concludeert dat sprake is van een hoog recidiverisico en is van mening dat behandeling van het psychiatrische ziektebeeld van de verdachte van belang is om het recidiverisico te beperken. De reclassering deelt de mening van de psychiater dat klinische opname in een forensische psychiatrische instelling geïndiceerd is en adviseert daarom de oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, waaronder een langdurig klinische opname en uitstroom naar een passende woonplek.
Straf
Gelet op de ernst van de feiten en de veelheid van door de verdachte gemaakte slachtoffers, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank heeft voor de hoogte van de gevangenisstraf aansluiting gezocht bij wat in soortgelijke zaken wordt opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De rechtbank zal een deel van die straf, voor de duur van 6 maanden, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. De rechtbank acht een voorwaardelijk strafdeel passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.

7.De vordering van de benadeelde partijen/de schadevergoedingsmaatregelen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd:
Feit 1
- [naam 2] , voor een bedrag van € 2.900,- (materieel) en € 300,- (immaterieel);
- [naam 3] , voor een bedrag van € 3.000,- (materieel);
- [naam 4] , voor een bedrag van € 2.300,- (materieel) en € 300,- immaterieel;
- [naam 5] , voor een bedrag van € 2.000,- (materieel);
- [naam 6] , voor een bedrag van € 2.500,- (materieel) en € 250,- (immaterieel);
- [naam 7] , voor een bedrag van € 4.000,- (materieel) en € 1.000,- (immaterieel);
- [naam 8] , voor een bedrag van € 2.500,- (materieel; vordering 1) en € 2.000,- (immaterieel; vordering 2);
- [naam 9] , voor een bedrag van € 2.480,- (materieel) en € 300,- (immaterieel);
- [naam 10] , voor een bedrag van € 1.950,- (materieel) en € 86,- (proceskosten);
- [naam 11] , voor een bedrag van € 1.850,- (materieel) en € 300,- (immaterieel);
- [naam 12] , voor een bedrag van € 2.275,- (materieel) en € 300,- (immaterieel);
- [naam 13] , voor een bedrag van € 950,- (materieel) en € 300,- (immaterieel);
- [naam 14] , voor een bedrag van € 2.100,- (materieel) en € 300,- (immaterieel);
- [naam 15] , voor een bedrag van € 2.550,- (materieel) en € 300,- (immaterieel);
Feit 4
- [naam 1] , voor een bedrag van € 64.473,45 (materieel) en € 5.000,- (immaterieel).
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de vordering van [naam 1] het gevorderde materiële bedrag toegewezen kan worden tot een bedrag van € 48.800,23 en de door haar gevorderde immateriële schade afgewezen dient te worden. Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen van de aangevers van het bewezen verklaarde feit 1 toegewezen kunnen worden, met uitzondering van de proceskosten ter hoogte van € 86,- die aangever Zare Shirazi heeft gevorderd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op het standpunt gesteld dat de vordering van [naam 1] gematigd dient te worden naar € 29.351,67. De raadsman verzet zich niet tegen toewijzing van de vorderingen van de overige benadeelde partijen. Wel heeft hij aangevoerd dat de machtiging van Slachtofferhulp Nederland om benadeelde partijen te vertegenwoordigen niet in orde is.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Machtiging Slachtofferhulp Nederland niet in orde?
De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de machtiging van benadeelde partijen aan Slachtofferhulp Nederland om hen ter terechtzitting te vertegenwoordigen. Uit het dossier blijkt dat de vorderingen tot schadevergoeding in samenspraak zijn ingevuld. De vorderingen zijn door de benadeelde partijen zelf ondertekend, terwijl de toelichting daarop is gegeven door Slachtofferhulp Nederland. Er is in dit geval geen separate machtiging nodig voor Slachtofferhulp Nederland om een benadeelde partij ter terechtzitting te machtigen. Een dergelijke eis – waar de raadsman van uit lijkt te gaan – vindt geen steun in het recht.
Gevorderde immateriële schade bij de vorderingen met betrekking tot feit 1
Een aantal van de benadeelde partijen heeft immateriële schadevergoeding gevorderd voor de psychische klachten die zij als gevolg van het bewezen verklaarde feit 1 hebben ondervonden. Hierbij worden klachten beschreven als ernstige stress, ongemak, perioden van onzekerheid en slapeloze nachten.
In artikel 6:95 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is bepaald dat immateriële schade alleen voor vergoeding in aanmerking komt in de limitatief in de wet opgesomde gevallen. In artikel 6:106 BW worden de gevallen genoemd waarin vergoeding van immateriële schade kan worden toegekend. Voor zover hier van belang is dat aan de orde indien de benadeelde partij ‘op andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Daarvan kan sprake zijn indien is komen vast te staan dat een benadeelde partij naar objectieve maatstaven geestelijk letsel heeft opgelopen. Van dergelijk geestelijk letsel is, blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, in het algemeen pas sprake wanneer de benadeelde partij als gevolg van het strafbare feit lijdt aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Uit de ingediende vorderingen blijkt niet dat bij de benadeelde partijen sprake is (geweest) van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld als gevolg van het bewezen verklaarde feit 1.
Ook kan sprake zijn van een aantasting in persoon ‘op andere wijze’, indien de aard en ernst van de normschending en de nadelige gevolgen voor de benadeelde partijen zozeer voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon als hier bedoeld is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht (zie ECLI:NL:HR:2019:793). Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad kan immateriële schade op deze grond voor toewijzing in aanmerking komen in gevallen van een ernstige aantasting van de persoonlijke levenssfeer of de persoonlijke vrijheid.
Hoewel de rechtbank zeer invoelbaar acht dat de aangevers psychisch onbehagen hebben ervaren als gevolg van het bewezen verklaarde feit 1, biedt de wet geen grondslag om hen hiervoor immateriële schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank wijkt dan ook af van de door Slachtofferhulp Nederland en de advocaat in dit verband genoemde jurisprudentie van gerechtshoven. De rechtbank zal de benadeelde partijen ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. De benadeelde partijen de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van hun vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dit betekent dat de benadeelde partijen dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Gevorderde materiële schade bij de vorderingen met betrekking tot feit 1
De vorderingen, voor zover deze betrekking hebben op geldbedragen die door de verdachte van aangevers met betrekking tot het bewezen verklaarde feit 1 afhandig zijn gemaakt door middel van oplichting, zijn door de verdachte niet betwist en door de benadeelde partijen voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit, ter grootte van dit deel van de gevorderde materiële schade.
Vordering van [naam 7]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de posten: ‘
staying at various hotels’ van € 800,-, ‘
eating at restaurants due to no access to kitchen’van € 800,- en ‘
days off from work to find a new apartment’ van € 500,-, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze posten onvoldoende zijn onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dit betekent dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering van [naam 8]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post: ‘
transport and time lose’ van € 500,-, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze post niet is onderbouwd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van dit deel van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dit betekent dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Vordering [naam 10]
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post: ‘
Court filing/bailiff costs’ van € 86,-, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien deze post niet is onderbouwd.
Conclusie
De rechtbank heeft hieronder een tabel opgemaakt met de toegewezen bedragen per benadeelde partij en de begindatum van de wettelijke rente die is vastgesteld op de datum van de (eerste) aanbetaling, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan:
[afbeelding van tabel verwijderd i.v.m. privacy gevoelige informatie]
Schadevergoedingsmaatregelen en proceskostenveroordeling
De verdachte zal voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partijen aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hun is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte telkens de verplichting opleggen om de hierboven toegewezen bedragen aan de Staat te betalen ten behoeve van de desbetreffende benadeelde partij, telkens vermeerderd met de wettelijke rente daarover tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Feit 4: Vordering van [naam 1]
De rechtbank zal de vordering van [naam 1] ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren, omdat niet is gebleken van naar objectieve maatstaven vastgesteld geestelijk letsel bij haar als gevolg van feit 4. Hoewel de rechtbank invoelbaar acht dat [naam 1] psychisch leed heeft ondervonden als gevolg van het bewezen verklaarde feit 4, biedt de wet geen grondslag om haar hiervoor een immateriële schadevergoeding toe te kennen.
De rechtbank zal [naam 1] eveneens niet-ontvankelijk verklaren in de vordering ten aanzien van de materiële schade. De vordering is namens de verdachte gemotiveerd betwist en door de benadeelde partij onvoldoende onderbouwd. Zoals hierboven uiteengezet onder 3.5 kan op basis van de inhoud van de overgelegde bankafschriften niet eenvoudig worden vastgesteld welk bedrag door de verdachte is verduisterd. De benadeelde partij de gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing van de vordering zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Dit betekent dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 57, 60a, 225, 321, 326 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feiten 1 en 3:
eendaadse samenloop van:
oplichting, meermalen gepleegd
en
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
witwassen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4, subsidiair:
verduistering, meermalen gepleegd;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (VIERENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres [adres 2] in Den Haag meldt. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
  • zich laat opnemen in een forensisch psychiatrische zorginstelling of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start wanneer er een plaats voor hem is in een passende kliniek. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig acht.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig acht. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst acht, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
 zich laat behandelen door Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start nadat de klinische opname is voltooid. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig acht.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
 meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
 meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol/drugs/medicatie om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
 niet deelneemt aan kansspelen;
geeft opdracht aan Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vorderingen van de benadeelde partijen (feit 1);
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen deels toe en veroordeelt de verdachte om te betalen:
 een bedrag van € 2.900,-, aan: [naam 2] ;
 een bedrag van € 3.000,-, aan: [naam 3] ;
 een bedrag van € 2.300,-, aan: [naam 4] ;
 een bedrag van € 2.000,-, aan: [naam 5] ;
 een bedrag van € 2.500,-, aan: [naam 6] ;
 een bedrag van € 2.400,-, aan: [naam 7] ;
 een bedrag van € 2.000,-, aan: [naam 8] ;
 een bedrag van € 2.480,-, aan: [naam 9] ;
 een bedrag van € 1.950,-, aan: [naam 10] ;
 een bedrag van € 1.850,-, aan: [naam 11] ;
 een bedrag van € 2.275,-, aan: [naam 12] ;
 een bedrag van € 950,-, aan: [naam 13] ;
 een bedrag van € 2.100,-, aan: [naam 14] ;
 een bedrag van € 2.550,-, aan: [naam 15] ;
telkens vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf respectievelijk:
 8 8 december 2022;
 8 11 januari 2023;
 8 2 april 2023;
 8 4 augustus 2023;
 8 9 augustus 2023;
 8 13 augustus 2023;
 8 29 december 2023;
 8 26 maart 2023;
 8 5 januari 2023;
 8 9 januari 2023;
 8 26 januari 2023;
 8 27 maart 2023;
 8 12 september 2023;
 8 9 februari 2023,
tot de dag waarop deze vordering is betaald;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige deel – voor zover van toepassing – niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding en de vorderingen in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 2] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.900,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 december 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van: [naam 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
32 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 3] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 11 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van: [naam 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
33 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 4]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.300,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 april 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van: [naam 4] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
27 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 5]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 4 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van: [naam 5] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
24 dagen;de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 6]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van: [naam 6] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
28 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 7]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.400,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van: [naam 7] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
28 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 8]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 december 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van: [naam 8] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
24 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 9]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.480,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van: [naam 9] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
28 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 10]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.950,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van: [naam 10] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
24 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 11]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.850,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van: [naam 11] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
23 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 12]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.275,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 26 januari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van: [naam 12] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
26 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 13]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 950,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 maart 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van: [naam 13] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
15 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 14]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.100,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 12 september 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van: [naam 14] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
25 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
de schadevergoedingsmaatregel [naam 15]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.550,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 9 februari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van: [naam 15] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
28 dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
De vordering van de benadeelde partij [naam 1] (feit 4 subsidiair);
bepaalt dat benadeelde partij niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. Krans, voorzitter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.A. Goldstoff, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juni 2024.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
1.
hij op één of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 8 december 2022 tot en met 11 januari 2024 te Voorburg , gemeente Leidschendam- Voorburg , althans in Nederland meermalen althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, één of meerdere slachtoffers (
één of meerdere slachtoffers zoals opgenomen in het gehele procesdossier,waaronder maar niet uitsluitend, zoals vermeld onder zaaksnummers2.2, 2.3, 2.4, 2.5, 2.6, 2.7, 2.8, 2.9, 2.10, 2.11, 2.12, 2.13 en/of 2.14 in het onderzoeksdossier Montreal en/of zaaksnummers 2.1, 2.2, 2.3, 2.4, 2.5, 2.6, 2.7, 2.8, 2.9, 2.10, 2.11 en/of 2.12 in het onderzoeksdossier 2023293317
en/of het opheffingsschorsing dossier en/of het dossier genaamd einddossier) heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag (voor de huur en/of borg voor de huur van de woning, van ongeveer € 21.309,24 en/of € 25.605,-), door
- voornoemde slachtoffers (via Facebook) te benaderen en/of een huurwoning aan te bieden,
- voornoemde slachtoffers rond te leiden in de woning en/of sleutel(s) van de woning te verstrekken,
- voornoemde slachtoffers zijn bankrekeningnummer en/of een betaalverzoek te sturen met het verzoek geld over te maken voor de huur en/of de borg voor de huur van de woning,
- een huurcontract op te stellen en/of deze vervolgens te laten ondertekenen door voornoemde slachtoffers, en/of
- voornoemde slachtoffers (kort) voor de afgesproken verhuisdatum te laten weten dat de huur geen doorgang kan vinden,
dit bovenstaande alles zonder daadwerkelijk voornemen om de woning daadwerkelijk te verhuren;
2.
hij op één of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 8 december 2022 tot en met 11 januari 2024, te Voorburg , gemeente Leidschendam- Voorburg , althans in Nederland, (van) een of meerdere geldbedragen (t.w.v. in totaal € 21.309,24 en/of € 25.605,-
en/of € 64.473,45), althans een of meer voorwerpen
Sub b
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3.
hij op één of meerdere momenten in of omstreeks de periode van 8 december 2022 tot en met 11 januari 2024, te Voorburg , gemeente Leidschendam- Voorburg , althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, een of meerdere geschiften dat/die bestemd
was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten één of meerdere huurcontracten valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid op genoemde geschriften te vermelden dat de huurder de desbetreffende woning gedurende de huurperiode zou mogen huren met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
4.
hij, in of omstreeks de periode van 1 augustus 2022 tot en met 9 december 2022 te Voorburg , gemeente Leidschendam- Voorburg , althans in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [naam 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of
het teniet doen van een inschuld, te weten een geldbedrag van in totaal € 64.473,45, althans een geldbedrag, door:
- zich tegenover die [naam 1] voor te doen als iemand die verstand heeft van investeringen, en/of
- die [naam 1] te vertellen dat hij haar geld zou kunnen beleggen en/of investeren (in cryptocurrency) en dat hij er op die manier veel meer van kon maken, en/of
- toegang te verkrijgen tot de bankaccounts van die [naam 1] en/of de door [naam 1] aangemaakte (crypto)accounts, en/of
- het geld van die [naam 1] vervolgens niet te beleggen en/of investeren (in cryptocurrency), maar te vergokken;
Subsidiair, althans indien en voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2022 tot en met 9 december 2022 te Voorburg , gemeente Leidschendam- Voorburg , althans in Nederland, opzettelijk een geldbedrag van in totaal 64.473,45, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als houder en/of als investeerder, door het verkrijgen en/of hebben van de toegang en/of beschikking tot (het geld op) de bankrekening van die [naam 1] en/of door stortingen van één of meerdere geldbedragen op de rekening van de verdachte die waren bedoeld voor het investeren in crypto, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Bijlage II
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal van onderzoek: 2023293317 (hierna:
onderzoek I) en onderzoek Montreal (DH4R023027, hierna:
onderzoek II), van de politie eenheid Den Haag, DR Zoetermeer-Leidschendam- Voorburg , met bijlagen (doorgenummerd: onderzoek I: pagina’s 1 t/m 279 en onderzoek II: pagina’s 1 t/m 636).
Ten aanzien van feiten 1, 2 en 3:
De rechtbank zal voor de feiten 1, 2 en 3 met een opgave van bewijsmiddelen volstaan, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft deze ten laste gelegde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
 De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 29 mei 2024;
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 5] met bijlagen, opgemaakt op 12 augustus 2023 (onderzoek I, p. 39-58);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 6] met bijlagen, opgemaakt op 15 augustus 2023 (onderzoek I, p. 64-85);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 16] , opgemaakt op 31 augustus 2023 (onderzoek I, p. 87-91);
 het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen ontvangen van [naam 16] , opgemaakt op 24 september 2023 (onderzoek I, p. 92-115);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 17] , opgemaakt op 6 september 2023 (onderzoek I, p. 117-119);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 18] , opgemaakt op 6 september 2023 (onderzoek I, p. 121-125);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 7] met bijlagen, opgemaakt op 15 september 2023 (onderzoek I, p. 127-141);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 19] met bijlagen, opgemaakt op 27 september 2023 (onderzoek I, p. 143-175);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 14] , opgemaakt op 6 oktober 2023 (onderzoek I, p. 177-179);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 20] , opgemaakt op 18 oktober 2023 (onderzoek I, p. 198-201);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 21] met bijlagen, opgemaakt op 12 januari 2024 (onderzoek I, p. 203-214);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 8] met bijlagen, opgemaakt op 9 januari 2024 (onderzoek I, p. 216-224);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 22] met bijlagen, opgemaakt op 21 maart 2024 (onderzoek I, p. 233-279);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 2] met bijlagen, opgemaakt op 13 januari 2023 (onderzoek II, p. 180-276);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 3] met bijlagen, opgemaakt op 4 februari 2023 (onderzoek II, p. 293-343);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 11] met bijlagen, opgemaakt op 1 februari 2023 (onderzoek II, p. 345-372);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 23] met bijlagen, opgemaakt op 23 februari 2023 (onderzoek II, p. 374-470);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 10] met bijlagen, opgemaakt op 30 januari 2023 (onderzoek II, p. 472-504);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 12] , opgemaakt op 23 februari 2023 (onderzoek II, p. 506-509);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 24] met bijlagen, opgemaakt op 11 februari 2023 (onderzoek II, p. 511-525);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 15] met bijlagen, opgemaakt op 18 februari 2023 (onderzoek II, p. 527-564);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 25] met bijlagen, opgemaakt op 29 april 2023 (onderzoek II, p. 567-573);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 4] met bijlagen, opgemaakt op 18 april 2023 (onderzoek II, p. 575-589);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 26] , opgemaakt op 17 april 2023 (onderzoek II, p. 591-593);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 13] met bijlagen, opgemaakt op 25 april 2023 (onderzoek II, p. 597-619);
 het proces-verbaal van aangifte van [naam 9] met bijlagen, opgemaakt op 22 juni 2023 (onderzoek II, p. 621-635);
 de bewijsmiddelen zoals hieronder genoemd ten aanzien van feit 4, subsidiair.
Ten aanzien van feit 4, subsidiair:
 Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 9 december 2022, voor zover inhoudende (onderzoek II, p. 64-67):
Pleegdatum: tussen 29 september 2022 en 9 december 2022.
[voornaam verdachte] gaf aan een goede investeerder te zijn, hij stelde voor om van mijn geld meer
geld te maken middels investeren in crypto's. Echter had [voornaam verdachte] geen identiteitspapieren waardoor ik voor hem een account op mijn naam had aangemaakt.
Ik had [voornaam verdachte] toegang gegeven tot mijn beide bankaccounts.
Er is met de bitcoins geen geld verdiend. [voornaam verdachte] heeft, dit is achteraf gebleken, het geld
(…) vergokt. Ik heb dit op mijn afschriften ontdekt. Mijn schoonzus heeft [voornaam verdachte] hiermee geconfronteerd bij mij thuis op 29 oktober 2022. (…) ik hoorde hem toegeven dat hij geld had vergokt. Ik hoorde [voornaam verdachte] zeggen dat ik hem moest vertrouwen, we zouden opnieuw beginnen.
Eind november 2022 zag ik dat [voornaam verdachte] weer geld had vergokt online met mijn geld.
 De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 29 mei 2024, voor zover inhoudende:
U vraagt mij of het doel was om het geld te beleggen. Dat klopt. Wij hadden in het begin afgesproken dat ik het geld in crypto zou investeren. Ik heb het geld echter vergokt en heb het geld niet belegd. Dat was wel de afspraak. De afspraak was dat ik het geld onder andere zou beleggen in bitcoin. Ik heb geen geld belegd in bitcoin.