In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een urgentieverklaring beoordeeld. Eiser had op 9 september 2022 een aanvraag ingediend, die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag werd afgewezen. Na een bezwaarprocedure bleef de afwijzing in stand. De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. In een tussenuitspraak van 16 november 2023 constateerde de rechtbank een motiveringsgebrek in de afwijzing en gaf verweerder de kans om dit te herstellen. Verweerder diende een aanvullende motivering in, gebaseerd op een medisch advies van Calder Werkt, waarin werd gesteld dat de situatie van eiser ernstig maar niet levensbedreigend was. Eiser betwistte deze conclusie en voerde aan dat zijn situatie onhoudbaar was.
De rechtbank oordeelde dat verweerder het motiveringsgebrek had hersteld met de aanvullende motivering. De rechtbank vond dat het advies van Calder objectief en inzichtelijk was en dat verweerder op goede gronden had besloten om de hardheidsclausule niet toe te passen. Eiser's beroep op eerdere uitspraken werd verworpen, omdat in zijn geval de medische situatie wel degelijk in de beoordeling was betrokken. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand. Verweerder werd veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser.