ECLI:NL:RBDHA:2024:9065
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing vergoeding vervoerskosten jeugdhulp
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 juni 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag en eiseres, die optreedt als wettelijke vertegenwoordigster van een minderjarige. Eiseres had een aanvraag ingediend voor vergoeding van vervoerskosten van en naar de locatie waar jeugdhulp wordt geboden aan haar minderjarige dochter. Het primaire besluit van 20 september 2021, dat op 24 september 2021 was aangepast, wees deze aanvraag af. Het bezwaar van eiseres tegen dit besluit werd op 11 januari 2022 ongegrond verklaard, waarna zij beroep instelde bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 15 mei 2024 werd het beroep behandeld. Eiseres voerde aan dat het noodzakelijk was dat haar moeder het vervoer verzorgde, gezien de problematiek en ondersteuningsbehoefte van de minderjarige. De rechtbank constateerde echter dat er per 19 januari 2023 een vervoersvoorziening was toegekend aan eiseres, waarbij een derde voor het vervoer zorgde. Dit leidde tot de vraag of eiseres nog procesbelang had bij de inhoudelijke behandeling van haar beroep.
De rechtbank oordeelde dat eiseres geen belang meer had bij haar beroep, omdat de periode waarover zij vergoeding vroeg al verstreken was en er geen bezwaar was gemaakt tegen de eerder toegekende vervoersvoorziening. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en besliste dat eiseres geen griffierecht terugkreeg en ook geen vergoeding van proceskosten ontving. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep.