ECLI:NL:RBDHA:2024:9034

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
NL23.36173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Colombiaanse eiser op grond van niet tijdig beslissen en geloofwaardigheid van asielrelaas

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Colombiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser diende op 10 mei 2022 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, maar stelde op 16 november 2023 beroep in tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank behandelde de zaak op 28 mei 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn op 10 november 2022 is verstreken en dat verweerder pas op 6 december 2023 een besluit heeft genomen, waardoor het beroep tegen het niet tijdig beslissen kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Eiser, geboren in 1996, heeft een verleden van misbruik door zijn oom en stelt problemen te ondervinden vanwege zijn homoseksualiteit in Colombia. De rechtbank oordeelt dat verweerder de relevante elementen van eisers asielrelaas geloofwaardig heeft geacht, maar concludeert dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft aangetoond. De rechtbank benadrukt dat de ernst van het verleden niet voldoende is om een asielvergunning te rechtvaardigen; de vrees voor de toekomst is bepalend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt verweerder tot betaling van proceskosten aan de gemachtigde van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.36173

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A. Hol),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 10 mei 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.1.
Eiser heeft op 16 november 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 6 december 2023 de aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond. Dit besluit maakt van rechtswege deel uit van deze procedure.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn echtgenoot, de gemachtigde van eiser, A. Koster als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser heeft de Colombiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1996. Hij legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is afkomstig uit Colombia. Hij is als minderjarige door zijn oom misbruikt. Eiser heeft hier aangifte van gedaan, maar stelt dat de Colombiaanse autoriteiten hem niet willen of kunnen helpen. Daarnaast is eiser homoseksueel en stelt hij om die reden problemen te hebben ondervonden. Hij stelt dat de Colombiaanse samenleving conservatief is. Ook daarom kan eiser niet terug naar zijn land van herkomst. Tot slot is eiser inmiddels getrouwd met een Nederlander. Uitzetting zou daarom in strijd zijn met artikel 8 van het EVRM. [1]
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: 1. Identiteit, nationaliteit en herkomst, 2. Misbruik en bedreigingen door oom [naam], 3. Seksuele gerichtheid. 4. Problemen vanwege uw seksuele gerichtheid.
3.1.
Verweerder vindt alle relevante elementen geloofwaardig. De asielaanvraag is afgewezen omdat eiser volgens verweerder niet te vrezen heeft voor vervolging en geen reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. [2]
Wat vindt eiser?
4. Eiser voert aan dat verweerder bij de beoordeling van de relevante elementen de samenhang van de elementen niet heeft meegewogen. Verweerder miskent dat het misbruik deel uitmaakte van een stelsel van feiten en omstandigheden dat in samenhang moet worden gezien als een vorm van vervolging. Verweerder gaat voorbij aan de samenhang tussen het jarenlang voortdurende misbruik en de seksuele ontwikkeling van eiser. Dit in combinatie met de problemen die eiser daarnaast vanwege zijn geaardheid in Colombia heeft ondervonden en het militaire milieu waarin hij is opgegroeid maakt volgens eiser dat hij bij terugkeer wel degelijk te vrezen heeft voor vervolging. Eiser verwijst daarbij naar paragrafen 41 en 42 van het UNHCR Handbook. [3]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Beroep niet tijdig beslissen
5. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn op 10 november 2022 is verstreken en dat eiser verweerder bij brieven van 11 januari 2023 en 4 oktober 2023 heeft medegedeeld dat verweerder in gebreke is tijdig een besluit te nemen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser op 16 november 2023 beroep heeft ingesteld.
5.1.
De rechtbank stelt verder vast dat verweerder bij het besluit van 6 december 2023 alsnog op de aanvraag van eiser heeft beslist. Volgens vaste rechtspraak betekent dit dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. [4] De rechtbank verklaart het beroep voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Aangezien de wettelijke beslistermijn is overschreden en verweerder pas na overschrijding van deze termijn een besluit heeft genomen, veroordeelt de rechtbank verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 0,5). [5] De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.
Zwaarwegendheid asielrelaas
6. In de uitspraak van 24 augustus 2018 [6] oordeelde de hoogste bestuursrechter dat een relevant element een feit of omstandigheid is dat raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn dat in verband staat met vluchtelingschap dan wel een subsidiaire beschermingsstatus. Verweerder heeft in werkinstructie 2014/10 opgenomen dat hij alle elementen in onderlinge samenhang beoordeelt.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder alle relevante elementen geloofwaardig heeft geacht. Vervolgens moet de rechtbank in het kader van de zwaarwegendheid – kort gezegd - toetsen of verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat eiser geen gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade, dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Uit het bestreden besluit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder, anders dan eiser stelt, de verschillende elementen wel degelijk in samenhang heeft bezien. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat het misbruik door de oom, hoe ernstig ook, op zichzelf geen daad van vervolging op grond van seksuele geaardheid is. Daarbij is verweerder ingegaan op het argument dat de oom een actor van een daad van vervolging zou zijn. Verweerder heeft terecht gesteld dat eisers oom geen actor van een daad van vervolging is, omdat niet is gebleken dat de Colombiaanse autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden. Verweerder heeft daarbij gewezen op landeninformatie waaruit blijkt dat de rechten van LHBTI’ers in Colombia voldoende worden gewaarborgd en dat de overheid hun positie beschermt en wil verbeteren. [7] Dit blijkt ook uit eisers relaas, nu hij aangifte heeft gedaan van het misbruik door zijn oom en deze ook in behandeling is genomen. Ook heeft verweerder de geloofwaardig geachte problemen die eiser vanwege zijn geaardheid heeft ondervonden in de beoordeling betrokken. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat deze niet neerkomen op vervolging. Eiser heeft in Colombia immers tot op zekere hoogte kunnen functioneren. Zo heeft hij zijn middelbare school afgerond en gewerkt. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de discriminatie die eiser, hoe betreurenswaardig ook, heeft ondervonden niet zo beperkend is geweest dat het voor hem onmogelijk was om op sociaal en maatschappelijk gebied te functioneren. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat deze problemen voor eiser ook geen aanleiding zijn geweest voor zijn vertrek uit Colombia. Eiser is eerder vanuit Argentinië en Nederland ook naar Colombia teruggekeerd. Ook heeft verweerder de contacten van eisers oom en vader bij het leger betrokken en zich terecht op het standpunt gesteld dat uit eisers verklaringen niet blijkt dat hij problemen met militairen heeft ondervonden.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden kunnen concluderen dat eiser zijn vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade dan wel een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Colombia niet aannemelijk heeft gemaakt. Hoewel het zeer ernstig is wat eiser in het verleden is overkomen, is niet gebleken dat de Colombiaanse autoriteiten hem geen bescherming kunnen of willen bieden. De rechtbank benadrukt oog te hebben voor wat eiser in het verleden is overkomen en dat hij het heel moeilijk heeft gehad en nog heeft. Ter zitting heeft eiser ook naar voren gebracht dat hij hiervoor nu professionele hulp krijgt. Om de toets van de zwaarwegendheid te doorstaan en in aanmerking te komen voor een asielvergunning is echter niet de ernst van het verleden, maar de vrees voor de toekomst van belang.
Artikel 8 EVRM
7. Verweerder heeft in het bestreden besluit geen aanleiding gezien eiser een vergunning op grond van artikel 8 van het EVRM te verlenen. Nu eiser hiertegen geen beroepsgronden heeft aangevoerd, zal de rechtbank dit verder onbesproken laten.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover het is gericht tegen de afwijzing van de asielaanvraag ongegrond;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 418,50 aan proceskosten aan de gemachtigde van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handbook on Procedures and Criteria for Determining Refugee Status and Guidelines on international protection under the 1951 Convention and the 1967 Protocol relating to the Status of Refugees, UNHCR (reissued, Geneva, February 2019), p. 19 en 20.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3348).
5.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
7.Algemeen ambtsbericht Colombia maart 2022, p. 105.