In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Colombiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser diende op 10 mei 2022 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, maar stelde op 16 november 2023 beroep in tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank behandelde de zaak op 28 mei 2024, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank constateert dat de wettelijke beslistermijn op 10 november 2022 is verstreken en dat verweerder pas op 6 december 2023 een besluit heeft genomen, waardoor het beroep tegen het niet tijdig beslissen kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Eiser, geboren in 1996, heeft een verleden van misbruik door zijn oom en stelt problemen te ondervinden vanwege zijn homoseksualiteit in Colombia. De rechtbank oordeelt dat verweerder de relevante elementen van eisers asielrelaas geloofwaardig heeft geacht, maar concludeert dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft aangetoond. De rechtbank benadrukt dat de ernst van het verleden niet voldoende is om een asielvergunning te rechtvaardigen; de vrees voor de toekomst is bepalend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt verweerder tot betaling van proceskosten aan de gemachtigde van eiser.