AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf als gezinslid van een Turkse werknemer
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres, een Turkse nationaliteit hebbende vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf als gezinslid van een Turkse werknemer. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 6 oktober 2022 afgewezen, en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard op 20 oktober 2023. De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de staatssecretaris als de gemachtigde van eiseres aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de aanvraag ongegrond is. Eiseres heeft aangevoerd dat zij financieel afhankelijk is van haar referente, die zij als gezinslid beschouwt. De staatssecretaris betwist echter dat er sprake is van een gezinslid in de zin van het Besluit 1/80, omdat de Turkse nationaliteit van de referente niet is aangetoond en er geen gezagsverhouding bestaat. De rechtbank concludeert dat eiseres niet heeft aangetoond dat er sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven volgens artikel 8 van het EVRM, en dat de belangen van eiseres niet opwegen tegen de belangen van de Nederlandse staat.
De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn aangetoond die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de staatssecretaris de aanvraag van eiseres terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
Voetnoten
1.Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie (Besluit 1/80).
2.Eiseres verwijst hierbij naar HvJEU 9 januari 2007, ECLI:EU:C:2007:1, Yunying Jia tegen Migrationsverket.
3.HvJEU 10 juli 2014, ECLI:EU:C:2014:2066, Naime Dogan tegen Duitsland, rechtsoverweging 36 en 37.
4.JV 2014/263, HvJEU, 10 juli 204, ECLI:EU:C:2014:2066, Naime Dogan tegen Duitsland, onder punt 4 en 5.
7.EHRM 9 oktober 2003, Slivenko tegen Letland, ECLI:CE:ECHR:2003:1009JUD004832199, 97 en EHRM 18 november 2014, Senchishak tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD000504912, onder 55-57.
8.EHRM 20 september 2011, A.A. tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2011:0920JUD000800008.
9.EHRM 10 oktober 1994, Gül tegen Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:1994:1010DEC002321894.
10.EHRM 28 juni 1995, Jankovic tegen Oostenrijk, ECLI:CE:ECHR:1995:0628DEC002577794.
11.EHRM 7 november 2000, Kwakye-Nti en Dufie tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2000:1107DEC003151996