ECLI:NL:RBDHA:2024:9028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
NL24.1646
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van pleegouderschap en artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen op basis van een DNA-onderzoek waaruit bleek dat de referent niet de biologische vader van eiser is. Eiser heeft eerder al beroep ingesteld tegen een eerdere afwijzing, waarbij de rechtbank het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg opnieuw te beslissen. Echter, de staatssecretaris bleef bij de afwijzing in het bestreden besluit van 19 december 2023.

De rechtbank heeft het beroep op 8 [maand] 2024 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet automatisch had hoeven toetsen of er sprake was van een pleegrelatie, ondanks dat eiser aanvoert dat er een feitelijke gezinsband bestaat. De rechtbank concludeert dat er geen sterke aanknopingspunten zijn voor een feitelijke gezinsband, aangezien referent en eiser niet samenwoonden en er geen omstandigheden zijn die dit zouden ondersteunen.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de staatssecretaris niet heeft getoetst aan artikel 8 van het EVRM, wat een motiveringsgebrek oplevert. De rechtbank oordeelt echter dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen blijven, omdat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom hij niet ambtshalve heeft getoetst aan artikel 8. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1646 (rectificatie)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. K. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor “verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ” (referent) in het kader van nareis.
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 21 maart 2018 afgewezen. Bij besluit van 1 [maand] 2019 heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser is tegen dit besluit in beroep gegaan. De rechtbank heeft dit beroep op 28 oktober 2020 gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser.
1.2.
Met het bestreden besluit van 19 december 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Uit het DNA-onderzoek is namelijk gebleken dat referent niet de biologische vader is van eiser. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
2. De rechtbank heeft het beroep op 8 [maand] 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de mvv-aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is gegrond
.De rechtbank is echter van oordeel dat de rechtsgevolgen van het besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in stand kunnen blijven. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft de staatssecretaris terecht niet beoordeeld of sprake is van een pleegrelatie tussen referent en eiser?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris niet heeft kunnen volstaan met de stelling dat de familierechtelijke relatie niet is aangetoond omdat uit het DNA-onderzoek is gebleken dat referent niet de biologische vader is van eiser. De staatssecretaris had moeten beoordelen of de relatie tussen referent en eiser als pleegrelatie zou kunnen worden gekenschetst. Ook andere dan biologische kinderen, zoals pleegkinderen, kunnen namelijk behoren tot de categorie nareizigers. Referent is er altijd van overtuigd geweest dat hij de biologische vader was van eiser. Bovendien hebben referent en eiser altijd veelvuldig contact gehad en hebben zij elkaar meerdere keren gezien in Nigeria. Ook nam referent samen met zijn moeder alle beslissingen over hem en stuurde referent geld voor zijn verzorging en opvoeding.
5.1.
De staatssecretaris stelt dat eiser de familierechtelijke relatie tussen hem en referent niet heeft aangetoond en dat dat wat referent heeft aangevoerd over hun relatie dit niet anders maakt. In het verweerschrift en op de zitting heeft de staatssecretaris betoogd dat uit de Werkinstructie 2023/2 Instructies behandeling nareisaanvragen (asiel) volgt dat alleen in uitzonderlijke gevallen automatisch doorgetoetst wordt aan pleegouderschap. [1] Bijvoorbeeld als aannemelijk is dat de referent niet wist dat hij niet de biologische vader was en er sterke aanknopingspunten zijn dat er sprake is van een feitelijke gezinsband. Het is aan referent om dit aannemelijk te maken. De enkele stelling dat referent niet wist dat hij niet de biologische vader van eiser is, is daarvoor onvoldoende. Bovendien zijn er geen sterke aanknopingspunten dat sprake is van een feitelijke gezinsband. Er is namelijk nooit sprake geweest van samenwoning of andere omstandigheden waaruit dit zou moeten blijken. [2]
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet automatisch had hoeven doortoetsen of sprake was van een pleegrelatie tussen referent en eiser. Hoewel de rechtbank wel aannemelijk acht dat referent niet wist dat hij niet de biologische vader was van eiser, zijn er geen sterke aanknopingspunten dat sprake is van een feitelijke gezinsband. Daarbij wijst de rechtbank er op die feitelijke gezinsband in een situatie van nareis reeds op het moment van binnenkomst van referent moet hebben bestaan. Dat geldt ook als het gaat om nareis van een pleegkind. [3] Nu eiser is geboren op [geboortedatum] 2009 en referent in [maand] 2009 Kameroen heeft verlaten, kan er volgens de rechtbank geen sprake zijn geweest van een feitelijke gezinsband op het moment dat referent aankwam in Nederland. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Heeft de staatssecretaris ten onrechte niet getoetst aan artikel 8 van het EVRM?
6. Eiser betoogt dat de staatssecretaris had moeten beoordelen of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Ter onderbouwing verwijst hij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 22 december 2023 waarin de Afdeling oordeelt dat de staatssecretaris bij iedere afgewezen nareisaanvraag ambtshalve moet doortoetsen aan artikel 8 van het EVRM, of moet motiveren waarom dat niet wordt gedaan. [4]
Op de zitting heeft de staatssecretaris toegegeven dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent, omdat niet is gemotiveerd waarom niet ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM is getoetst. De staatssecretaris verzoekt echter om de rechtsgevolgen in stand te laten, omdat de Afdelingsuitspraak van 22 december 2023 slechts van enkele dagen voor het besluit dateert en deze motivering alsnog in het verweerschrift is gegeven.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat staatssecretaris in het bestreden besluit niet heeft doorgetoetst aan het bepaalde in artikel 8 van het EVRM en ook niet heeft gemotiveerd waarom hij dat niet doet. In zoverre kleeft aan het besluit een motiveringsgebrek. De rechtbank is echter van oordeel dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand kunnen worden gelaten. In het verweerschrift en op de zitting heeft de staatssecretaris namelijk alsnog voldoende gemotiveerd waarom hij in het geval van eiser niet ambtshalve heeft doorgetoetst aan artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Informatiebericht 2024/7, toegelicht dat niet is getoetst aan artikel 8 van het EVRM omdat de familierechtelijke relatie niet aannemelijk is gemaakt. Eisers betoog op de zitting dat de staatssecretaris niet naar het Informatiebericht had kunnen verwijzen omdat dit geen beleid is, volgt de rechtbank niet. De staatssecretaris heeft namelijk niet enkel naar het Informatiebericht verwezen, maar ook gemotiveerd dat in het geval van eiser de familierechtelijke band niet aannemelijk is omdat het DNA-onderzoek negatief is uitgevallen.
Had eiser een belangenafweging moeten maken in het kader van artikel 8 van het EVRM?
7. Eiser betoogt dat ook als de staatssecretaris geen gezins- of familieleven aanneemt als bedoelt in artikel 8 van het EVRM hij een belangenafweging had moeten maken. [5]
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is namelijk, gelet op dat wat in overweging 6.2 is overwogen, van oordeel dat de staatssecretaris niet ambtshalve aan artikel 8 van het EVRM had hoeven toetsen. Dit betekent dus ook dat niet toegekomen wordt aan de vraag of er sprake is van gezins- of familieleven als bedoelt in artikel 8 van het EVRM of dat de staatssecretaris een belangenafweging had moeten maken.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank bepaalt echter dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven.
9. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750.
- bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 187 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op 5 juni 2024. De
hersteluitspraak is ondertekend op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Werkinstructie 2023/2 Instructies behandeling nareisaanvragen (asiel), p. 15.
2.De staatssecretaris verwijst naar paragraaf C2/4.1.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.ABRvS 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1973.